Geplaatst op

Column: Bevend

Er wordt aangebeld. Ik doe open en schrik als een brede borstkas de deuropening vult. Een donkergetinte man kijkt op mij neer. Ik probeer om niet achteruit te deinzen. ‘Uw autosleutels,’ zegt hij met kalme stem. Het klinkt niet als een bevel en ook houdt hij zijn hand niet op. Toch staar ik naar de grote, zware sporttas die hij onder een arm klemt. Wat zou daar in zitten? Een Uzi, een paar handgranaten, een koevoet, een exemplaar van de Wachttoren? De man wijst met de duim van zijn vrije hand over zijn schouder. Ik vang een glimp op van de veel te dure auto die pal voor mijn deur geparkeerd staat.

‘Die… is niet van mij,’ zeg ik snel. Ondertussen vraag ik mij af of ik mijn geloofwaardigheid moet vergroten door er een smoesje aan toe te voegen. Zoals: ik wilde net de fietsenmaker bellen, maar als het repareren van de band van mijn roestige oude tweewieler meer dan twee euro kost, zal ik het toch echt zelf moeten doen. Ik bedoel: twee euro, dat is toch mooi een brood om weer een week langer van te leven.

De man blikt langs mij heen het huis in, alsof hij mijn gedachten leest en de armoede zelf wil aanschouwen. Snel trek ik de deur een stukje meer dicht. Met iets meer nadruk zegt hij dan: ‘Uw autosleutels zitten nog in het portier. Zal ik ze even voor u pakken?’