Hoewel Laura het nog niet helemaal beseft, is het seizoen waarin ze lekker buiten kan spelen bijna voorbij. Het wordt steeds vroeger donker, zonder dikke jas kan ze de deur niet uit en de momenten waarop het droog is zijn schaars. Nu al heb ik heimwee naar de tijd dat achterdeur en poort wagenwijd openstonden en kinderen met stepjes en fietsjes af en aan reden.
Een hele meute klein grut die halsoverkop de tuin instormt en zich massaal op de schommel werpt, om vervolgens als gelokt door een onhoorbaar signaal even snel weer het steegje in te verdwijnen met bellenblaas en handenvol krijtjes. De laatste tijd is het steegje steeds vaker stil en leeg, verlaten, koud en kil. Het leeft niet meer.
Eén lid van de vaste club is Arjan. Een leuk joch van verderop, drie jaar oud. Als ik na het werk het steegje inloop komt Laura al op mij afrennen. ‘Pappa!’ roept ze enthousiast. Niets mis mee zou je zeggen. Achter Laura rent echter nog iemand. Het is Arjan. Even enthousiast als Laura rent hij op me af, waarbij zijn beentjes vrolijk alle kanten op vliegen. Soms komen zijn voeten elkaar daarbij op het meest ongunstige punt tegen en valt hij languit op het tegelpad. Die tegels liggen ook zó onregelmatig, zegt zijn moeder regelmatig met een frons op haar voorhoofd.
Laura roept ‘Pappa!’ en strekt haar armpjes naar mij uit. Arjan kijkt mij al rennende stralend aan en roept ‘Pappa!’ Laura heeft inmiddels donders goed door wat er gebeurt en roept nog een keer nadrukkelijk en keihard ‘Paapoewaah!’ Ik zak door mijn knieën en Laura vliegt in mijn armen. Ze slaat haar armpjes om mij heen en drukt zich stevig tegen mij aan. Ondertussen lacht ze geheimzinnig en houdt de boel vanuit haar ooghoeken goed in de gaten.
Plof! Arjan vliegt tegen mij aan en ook hij slaat zijn armpjes om mij heen. Met moeite houd ik mijn evenwicht en weet zo te voorkomen dat ik achterover tegen de vlakte ga. Laura gooit er nog een schepje bovenop. Ze geeft kusjes op mijn hand. Ondertussen houdt ze die grijns op haar gezicht. Arjan heeft goed opgelet en volgt haar voorbeeld. Mijn hand wordt geteisterd door een bombardement van kleffe, natte kusjes.
Laura schatert het uit, terwijl ik probeer om mij los te rukken uit twee paar kinderarmpjes en twee zoenende mondjes. Ik ben best tolerant, maar er zijn grenzen. Dat een buurjongetje me onder enthousiast uitroepen van ‘pappa!’ in de armen vliegt, oké. Maar dat hij mijn hand aflebbert gaat te ver.
Die avond leg ik Laura voorzichtig uit dat ze dit soort spelletjes niet meer moet doen. Ze moet geen “misbruik” maken van het kopieergedrag van haar speelkameraadje. Hoe ver dit gedrag gaat blijkt al meteen de volgende dag. Het heeft een nacht lang geregend en het steegje staat vol modderige plassen. Dyam, de overbuurjongen, vier jaar oud, glijdt uit en belandt languit in een enorme plas. Arjan krijst van plezier. Hij neemt een aanloop en belandt met een enorme snoekduik, direct gevolgd door een flinke plons, precies naast zijn vriendje. Prachtig vindt hij dit spelletje. Ik kan je verzekeren, zijn moeder kon er minder om lachen.