Grijs, donker, koud en kil. Kraag omhoog en de handen diep in de zakken. De bomen zijn bijna kaal, overal zijn opgehoopte bladeren op straat te zien. De zachte klanken van Enya strelen mijn oren. Ik loop met stevige passen en zie dat ze bij het bruggetje al op mij staat te wachten.
Verwachtingsvol draait ze haar hoofd mijn kant op en steekt van wal, een indrukwekkend monoloog waarvan de woorden mij ontgaan. Achter mijn rug valt ze direct weer stil, om vervolgens weer los te barsten bij de volgende passant. Zou er een infrarood detector onder de plaid van haar rolstoel zitten? Het is tussen de middag en de school gaat uit. Lekker druk op straat dus, veel voorbijgangers om woorden tegenaan te gooien. Wat zou ze zeggen – en zegt ze eigenlijk wel wat?
’s Morgens staat ze er nooit. Nee, dan is hij er. Sportieve jas, rugzak hoog opgebonden, stevige wandelschoenen aan. Een vastberaden trek op zijn gezicht. Klaar voor wat wel een survival moet zijn staat hij te wachten op de bus. Alleen is er geen halte op deze plek. Er rijdt geen bus en die zal hier ook nooit gaan rijden. Deze weg loopt namelijk dood. Soms tuurt hij schuin omhoog, met de handen achter de riemen van zijn rugzak gestoken. Alsof hij verwacht dat zijn vrouw of een andere huisgenoot hem vanaf de bovenste etage van de torenflat aan de overkant van de sloot staat uit te zwaaien.
Hij woont in het tehuis aan het einde van deze doodlopende weg, weet ik. Misschien zit hij wel op dezelfde afdeling als de vrouw in de rolstoel. Wie weet delen ze zelfs een kamer. Hopelijk is het tehuis zelf geen doodlopende weg.
Als ik een kleine minuut later bij het schoolplein aankom zoeft een vrouw voorbij. Er zit een vreemde metalen constructie aan haar oor geklemd. Een soort miniatuur Eiffeltoren die naast haar mond eindigt. Ze werkt vast bij de luchtverkeersleiding. Of ze is bang dat ze eventueel, heel misschien, precies in de pak hem beet twee minuten die ze van huis is om haar kind van school te halen, door iemand gebeld gaat worden.
De schooldeur zwaait open. Juichende kinderen stromen naar buiten. Laura (6) springt uit de rennende menigte tevoorschijn, een wapperende tekening in haar kielzog. Ik trek mijn oordopjes uit en de geluiden van buiten dringen weer tot mij door. Ik berg de MP3-speler op en loop samen met Laura naar huis. Het laatste restje herfstbladeren dwarrelt ondertussen omlaag.