Geplaatst op

Column: Dorpsgekte

Het ergste van de vakantie of een weekendje weg? De groetverplichting. Dat ik gedwee het hele vakantiedorp gedag moet zeggen. ‘Thuis’ ziet niemand mij lopen. Een praatje maken? In de tram of de trein staart iedereen demonstratief uit het raam. Want stel je voor dat een vreemde je zomaar aanspreekt.

Maar dan gebeurt het. Het fietsenrek gaat op de trekhaak, de kleren uit de laatste Margriet worden in de koffer gepropt en ‘Babyborn’ neemt plaats op de achterbank. Gedurende twee tergend lange dagen, in een bungalowpark ergens op de Veluwe, probeert Nederland zich krampachtig voor te doen als een leuk en gezellig volk.

Dat begint al ’s morgens vroeg, als de condens wolken treiterig om mijn hoofd zweven bij elke moeizame, hijgende stap die ik door het heuvelachtige park zet. Dat ze de Tour de France niet naar dit regenwoud verleggen, het is mij een raadsel.

Met knappende kuitspieren en dichtgeklapte longen bereik ik dan eindelijk ‘de buurtsuper’ om met betraande ogen van inspanning tegen de bodem van een stel gevlochten manden aan te kijken. Niets geen broodjes meer. Op. Alles uitverkocht. Ze zijn warm en vers aan mijn neus voorbij gegaan.

Er liggen alleen nog drie verminkte exemplaren naast een broodmand, maar die laat iedereen – er staan nog meer mensen te wachten – wijselijk liggen. Maar geen nood, luid gezoem en een flikkerend display willen mij doen geloven dat er nog meer broodjes in aantocht zijn. Steeds meer hongerige types arriveren en iedereen verdringt zich bij de toonbank. Gelukkig zijn wij Nederlanders een net en beleefd volk en niets is eenvoudiger dan even onthouden wanneer je aan de beurt bent. Zeker als je de man bent die als laatste het pand betreedt.

Eerst heb ik het niet eens door. Die laatste man wringt zich behendig naar voren onder het mompelen van “Dan neem ik die oude dingen wel.” Dat ik hem maar laat begaan is vooral eigenbelang. Want als hij ze meeneemt, heb ik straks van die overheerlijke…

De man graait naar de drie afdankertjes naast de broodmand, maar dan klinkt een indringende pieptoon, de medewerker opent de oven en stort een wagonlading aan broodjes uit over de manden. De ‘barmhartige man’ blijkt het slim aangepakt te hebben. Hij zag bij binnenkomst blijkbaar de resterende seconden op het display wegtikken, stormde daarom meteen door naar de broodmand en laat nu met gespeelde verbazing de drie aangevreten broodjes snel weer vallen en spreekt de legendarische woorden: “Nu ik hier toch sta, neem ik meteen deze verse broodjes maar mee!”

Even later loop ik over het schelpenpaadje terug naar onze bungalow. Vogels fluiten. Het zonnetje schijnt tussen de nog kale takken door. Ik kijk op mijn gemak om mij heen. Of om mij heen, ik bedoel naar alle kanten behalve recht vooruit. Dit in tegenstelling tot de persoon die mij nadert.

Vanuit mijn ooghoeken houd ik hem uiteraard wel degelijk in de gaten. Daardoor weet ik dat hij mij strak aanstaart. Alsof hij zo mijn blik zijn kant op kan dwingen, maar dat weiger ik. Zijn aanzwellende paniek is bijna tastbaar. De wanhoop van een ‘dorpsgenoot’ die móet groeten, die mij kostte wat kost wil dwingen om hem aan te kijken, vriendelijk te lachen en te zeggen ‘Goedemorgen!’

Ik houd stand en kijk stijf langs hem heen. Hij is lucht voor mij. Allebei zijn wij zo stom geweest om tweehonderd euro te betalen om hier krap twee dagen te zitten. Is dat een reden om iedereen die je tegenkomt gedag te zeggen? Geforceerd en gemaakt vrolijk? Ik dacht het niet, dat weiger ik pertinent. Immers, morgen wordt het complete dorp weer opgeheven, ben ik weer gewoon thuis en ziet niemand mij nog staan.