Het zal je maar gebeuren. Ben je twee weekjes op vakantie, breekt je schoonmoeder al op de tweede dag haar enkel. We zijn met zijn vieren in een bungalowpark in Hoenderloo, hebben fietsen gehuurd, zien een half bewolkte lucht, en dus moet er gefietst worden.
Halverwege de fietstocht begint het te hozen en te onweren. Schuilend onder een dikke boom zien we hoe het water in enorme stromen over het fietspad gutst. Helaas gaat de dichte boomkruin na een tijdje alsnog hevig lekken. Gelukkig heeft Elvira alle regenpakken meegenomen, dus we blijven redelijk droog. Wel jammer dat ik mijn camera niet onder mijn regenjas vandaan kan pakken, want dit soort momenten levert de leukste foto’s op. Ter ondersteuning van de “weet je nog wel” momenten, tot vele jaren na de vakantie.
Zodra het droger wordt beginnen we met beslagen brillen aan de terugtocht. Al rijdende doe ik mijn brilletje af. Aangezien ik slechts min één heb, zie ik zonder bril meer dan met die grote regendruppels en al dat condens op het glas. We bereiken de ingang van het bungalowpark en dan gebeurt het. Oma slipt en komt ten val. Haar voet staat in een onmogelijke hoek ten opzichte van haar onderbeen. Da’s niet zo mooi.
Nadat de ambulance haar bij een Apeldoorns ziekenhuis heeft afgeleverd, blijkt ze daar vijf dagen te mogen blijven logeren. Via een operatie worden de twee helften met plaatjes aan elkaar gezet.
Daar ligt ze dan, mijn schoonmoeder, in een wildvreemd Apeldoorns ziekenhuis. Het is gelukkig makkelijk bereikbaar vanaf het bungalowpark, want je tuft wat heen en weer na zo’n ongeluk. Spulletjes brengen, vergeten ziekenfonds pasje ophalen, krukken bij de zorgwinkel halen, vervolgens afleveren bij het ziekenhuis, enzovoort. Op een middag zijn we na afloop van het bezoekuur nog maar net van de afdeling af, of een zuster loopt gehaast naar mijn schoonmoeder.
‘Uw zoon is net aan de balie geweest.’
‘Je bedoelt mijn schoonzoon? Die was hier net met mijn dochter en kleinkind.’
‘Dat kan ook. In ieder geval vindt hij het beter als u naar een verpleegtehuis gaat. Hij vindt het niet verantwoord als u in deze toestand naar huis gaat. Het kan zo niet langer.’
Ze kijkt de zuster verbaasd aan. ‘Nou, daar weet ik anders niets van, hoor!’
‘Hij was aan de balie en vroeg of ik het aan u wilde doorgeven.’
‘Nee. Dat is niets voor mijn schoonzoon om zoiets achter mijn rug om te regelen. Als er iets speelt dan bespreken we dat eerlijk met elkaar.’
‘O. Maar wat vindt u daar nu zelf van? Ja, wij vinden het helemaal niet nodig dat u naar een verpleegtehuis gaat, ziet u,’ verontschuldigt ze zichzelf nog, ‘maar uw schoonzoon…’
‘U moet zich vergissen.’
De zuster schudt haar hoofd. ‘Nee hoor, hij wil u in een tehuis bij het Loo plaatsen.’
‘Het Loo? Hoe kan dat nou! We zijn hier met vakantie, we komen uit Amsterdam. Dan kan ik toch niet naar een tehuis in Apeldoorn. Vraag het nog maar eens na. Het klopt gewoon niet.’
De zuster begint een ietsje te twijfelen en geeft aarzelend toe. ‘Goed dan, voor de zekerheid zal ik het nog even navragen.’
Ze verlaat de kamer en meteen reageert de vrouw in het bed naast mijn schoonmoeder. Ze is zesentachtig, heeft net een nieuwe heup gekregen en uiteraard heeft ze het hele verhaal prima kunnen volgen. ‘Goh, wat erg hè. Dat je schoonzoon zoiets doet! Ik moet er niet aan denken. Het is vreselijk. Dat had ik helemaal niet verwacht van je schoonzoon! Het zal je maar gebeuren!’
Deze mevrouw kent mij trouwens van hooguit drie of vier bezoekuren, dus zo erg goed kan ze mij nu ook weer niet kennen.
Even later komt de zuster geschrokken teruglopen. ‘Sorry hoor mevrouw, u had gelijk. Het gaat om iemand anders. Ik vind dit zo erg!’ Ook de hoofdzuster komt de kamer binnen. ‘Het gaat niet over u, hoor. Het betreft iemand anders. Excuses voor deze fout.’
Mijn schoonmoeder haalt haar schouders op. ‘Geeft niet hoor.’ Hoewel het een onwerkelijke situatie voor haar was, had ze niet het idee dat ze vanwege een gebroken enkel naar een verpleegtehuis zou worden gestuurd.
De hoofdzuster verlaat de kamer en de zuster draait zich abrupt om. ‘Mevrouw,’ begint ze tegen de vrouw van zesentachtig in het bed bij het raam, ‘uw zoon was daarnet bij ons aan de balie en…’