Fris en fijn, dat is parkeren in Frissenstein.
Op mijn tweede werkdag nader ik parkeergarage Frissenstein in Amsterdam Zuid-Oost. De Bijlmer. Na eerst enkele behendigheidstest te hebben ondergaan – de doorgaande weg is namelijk opgebroken en er is een soort noodroute uitgezet – rijd ik naar binnen.
Recht voor mij, zo’n tien meter verderop in een hoek van de garage, bevinden zich zo’n dertig mensen – voornamelijk mannen – die mij met argusogen aanstaren. Ze lopen, zitten, staan en hangen rond in een soort vuilnisbelt en zien er niet erg vriendelijk uit. In het halfduister van de parkeergarage kan ik – gelukkig – niet goed zien wat er allemaal over de vloer ligt uitgespreid. Ik besluit geen kennis te gaan maken.
Tot mijn opluchting moet ik meteen rechtsaf naar een afgeschermde ruimte, die het bedrijf waar ik sinds gisteren werk heeft gehuurd. Ik stop voor een brede metalen deur, waar een rood licht brandt. Ik kijk schichtig om mij heen, laat het raampje zo ver zakken als strikt noodzakelijk is, om mijn gisteren in ontvangst genomen plastic parkeerkaart in de kaartlezer te stoppen. Hoewel ik uit voorzorg de portieren met de centrale vergrendeling heb afgesloten, voel ik mij alles behalve op mijn gemak.
Een luide klik. De metalen deur schuift tergend langzaam open en het rode licht dooft. Snel rijd ik de garage binnen en zie in de achteruitkijkspiegel dat de deur zich achter mij sluit. Waar ik bang voor was is niet gebeurd. Er glipte geen onguur type door de zich sluitende doorgang.
Ik kijk verbaasd om mij heen en vraag mij af of ik mij in een soort eendenkooi of gevangenis bevind. Dit deel van de garage is volledig afgebakend en van de rest van de parkeergarage afgezonderd via stevige metalen hekken die van plafond tot vloer reiken. Verder zijn er de bekende kale betonnen muren en plafonds die je in elke parkeergarage tegenkomt. Voor de zekerheid parkeer ik niet vlak bij de toegangspoort, maar één dek hoger, veilig in het door kapotte en gebarsten ramen naar binnen vallende daglicht.
Ik stap uit, beam de auto op slot, controleer in een dwangmatige reflex toch nog even een enkele deurklink en loop naar het trappenhuis. Mijn voetstappen weerkaatsen tegen het vele beton. Op dit moment ben ik de enige in deze kooi. Beton en metaal scheiden mij van de buitenwereld.
De weg naar beneden voert langs twee met kaartlezers beveiligde deuren. Langs de trappen staan nog meer en nog stevigere metalen hekken en rasters. Het kleinste ongedierte krijgt hier nog geen kans om binnen te dringen. Dan sta ik buiten in het felle zonlicht. Opgelucht haal ik adem, terwijl ik mij met ferme passen zo snel mogelijk van de parkeergarage verwijder.
‘s Middags volg ik dezelfde route, uiteraard in omgekeerde volgorde. Rond de ingang scharrelen wat vage types rond. Ik trek een gezicht dat hopelijk uitdrukt dat ze mij maar beter met rust kunnen laten. Kaart in de kaartlezer, trappenhuis in, de half geforceerde deur achter mij goed sluiten, trappen oplopen, tweede deur met kaartje openen. Over het dek naar mijn auto lopen. Ik ontgrendel de deuren, stap in en doe de sleutel in het contactslot. Zo. Ik zit. Nu op weg naar huis.
Hé, dat is vreemd. Ik hoor allemaal buitengeluiden. Verbaasd draai ik mij om. Het achterraampje aan bijrijderkant is geheel opengedraaid. Daar snap ik niets van. De auto heeft gisteren niet gereden en vanmorgen heb ik geen enkel raam open gehad. Zo warm is het vandaag nou ook weer niet. Ik kijk nog iets verder de auto in en zie dat het kleine driehoekige raampje erachter in honderden stukjes over de achterbank en het kinderzitje verspreidt ligt.
Ik zit als bevroren. Een vreemd gevoel bekruipt mij. Voor het eerst heeft iemand mijn auto opengebroken. Na meer dan tien jaar in Amsterdam te hebben gewoond, is er vandaag voor het eerst een ruitje ingeslagen. Snel gaat mijn blik door de auto. Alles ziet er netjes uit, op de stukjes glas na natuurlijk. Ik mis geen spullen, voor zover er wat in de afgesloten vakjes ligt.
Half versuft rijd ik naar beneden, naar de metalen toegangsdeur. De verdoving begint inmiddels af te nemen en maakt plaats voor woede. Mijn eerste dag in parkeergarage Frissenstein zal meteen de laatste zijn. Uiteraard had ik het kunnen weten, het voelde meteen al verkeerd aan.
Wie parkeert zijn auto nou in de voortuin van een dertigtal junks en ander wazige types die daar waarschijnlijk permanent verblijven. Dat is toch vragen om moeilijkheden!
Oké, ik bevind mij in een kooi, afgesloten door indrukwekkende hekken en metalen deuren. Maar een beetje handige junk glipt heus wel naar binnen. Het bewijs daarvan is overduidelijk geleverd.
Een dag later hoor ik dat er maar liefst zeven auto’s zijn opengebroken. Ik heb nog geluk gehad. Slechts een klein ruitje kapot en niets gestolen. Bij collega’s zijn één of twee sloten geforceerd, deuken in het portier geslagen en alles is overhoop gehaald. Een hoop schade voor een buit bestaande uit wat kleingeld en een dropje.
Vanaf nu loopt een bewaker met hond de gehele dag heen en weer tussen de parkeergarage en ons bedrijf. Ook schijnt hij een rondje door het afgeschermde deel van de garage te lopen. Het ziet er imposant uit, dat moet ik toegeven, zo’n breed gespierde man in semi-uniform, met een enthousiast aan zijn riem trekkende herdershond. Ik voel mij er meteen een stuk veiliger door.
Helaas kan het duo maar op één plek tegelijk zijn en zou ik hem daarom het liefst permanent in de parkeergarage zien. De ‘bewoners’ zijn daar namelijk nog steeds en zolang die er zijn, zie je mij niet meer in deze garage.
O ja, af en toe komt de politie langs. Dan rennen ze snel weg, blijven waarschijnlijk ergens achter een muurtje staan, om enkele minuten later weer tevoorschijn te komen.
Nu is het wachten op het moment dat de bewoners de dagelijkse routine van de bewaker met hond in kaart hebben gebracht. Hoelang duurt zijn ronde, hoelang is hij uit zicht van Frissenstein. Een gokje van mijn kant: dan blijft er waarschijnlijk nog meer dan genoeg tijd over om een snelle slag te slaan.
Een week later. Ik lees in de krant dat ex-treinrover Biggs op een vliegveld in Engeland is aangekomen. Hij werd door zestig politieagenten opgewacht. Op het journaal zag Biggs er niet uit als een man die na landing direct een sprintje zou trekken om er met een in de struiken gereedstaande auto vandoor te gaan.
Die junks in Frissenstein rennen volgens mij veel harder. Ik stel daarom voor om die zestig agenten op te splitsen in kleinere groepjes en deze in te roosteren, zodat ze gedurende de werkdagen in en rond Frissenstein kunnen posten.