Geplaatst op

Column: Gejengel

Maandagmorgen acht uur dertig. Tijd om de dokter te bellen. Uiteraard is het nummer in gesprek. Zo net na het weekend heeft iedereen natuurlijk twee dagen lang allerlei klachten “opgehouden” tot vandaag, precies op dit tijdstip het gezondheidscentrum eindelijk weer gebeld kan worden voor een afspraak. Ik weet het, maar ik moet wel.

Vannacht was het namelijk weer raak. Na zaterdag misselijk te zijn geworden en herhaaldelijk over mijn nek te zijn gegaan, begon vannacht rond twee uur een nieuwe aanval van duizelingen en hevige misselijkheid. Orkaankracht in en door mijn hoofd.

Gelukkig dit keer nèt zonder echt te moeten overgeven, want ik was juist zo blij dat ik gisteren – zondag dus – een heel klein beetje heb gegeten en – vooral – veel heb gedronken. Wie mijn column Virus uit januari heeft gelezen, weet dat ik een voorkeur lijk te hebben om ziek te worden in het weekend. Ik ben vrijwel nooit ziek, laat ik dat voorop stellen, maar nu ineens drie keer achter elkaar. Dat moet met elkaar te maken hebben.

Om half negen was het nummer van het gezondheidscentrum in gesprek en nu, vijfentwintig minuten en vele, véle, VELE redials later, nog steeds. Mijn hoofd voelt aan als een baksteen en tegelijkertijd als een meloen. Heb je weleens zo’n ronddraaiende reuzenarm gezien, waarin aspirant astronauten de nodige G-krachten te verduren krijgen? Die beweging maakt mijn hoofd nu ook, dan weet je meteen hoe ik mij voel. En toch maar volharden in mijn pogingen een dokter te spreken te krijgen.

Er wordt opgenomen! Ik vraag een huisbezoek aan, maar zo makkelijk gaat dat niet. Of ik niet kan komen. Nou nee, ik kan niet eens door mijn eigen huis lopen. O, of ik dan om half elf tijdens het telefonisch spreekuur wil bellen. Dat wil ik wel, de dokter kan sowieso niet voor die tijd langskomen.

Half elf. Ik bel opnieuw. Na drie minuten lang om de vijf seconden de redial-toets te hebben ingedrukt, hoor ik dan eindelijk iets anders dan een ingesprektoon. Een computer vraagt mij welke dokter ik wil spreken. Geef mij maar nummer 3 – mijn huisarts. Meteen krijg ik de assistente aan de lijn. Die zet mij in de wacht.

In de wacht? Klik. Mijn hoofd wordt ineens geteisterd door een vreemdsoortig, tweestemmig, computermelodietje. Ik dacht dat die aftandse telefoonmelodietjes allang bij wet verboden waren! Zelfs in het Commodore 64 tijdperk zo ergens rond 1980 klonk muziek duizendmaal beter dan wat ik nu hoor. Je zal maar ziek zijn. Je zal maar een hoofd hebben dat zich midden op zee tijdens een orkaan staande probeert te houden. Als ik nu ergens vooral niet tegen kan, dan is het wel harde geluiden. Mijn oren zijn al dagen overgevoelig!

Speaker. De hoorn heeft een speaker. Snel schakel ik over en zet de hoorn zo ver mogelijk, maar wel onder handbereik, van mij vandaan op tafel. Dat scheelt. De muziek duurt en duurt en duurt. En dan … na elf minuten onvrijwillig muzikaal te zijn vermaakt … een luide klik en de lijn sterft onder mijn snel te hulp geschoten hand. Morsdood. Verkeerd doorverbonden, dat gebeurt werkelijk elke keer dat ik bel!

Snel opnieuw gebeld. Na enige verwoede pogingen lukt het mij wonderbaarlijk snel om de computer, de assistente, én vervolgens de muziek weer aan de lijn te krijgen.

Uiteindelijk krijg ik dan toch de dokter te spreken. Ik dreun de symptomen op en uit mijn ongerustheid over de duizelingen. De dokter geeft aan dat ik ‘een stoornis van het evenwichts­orgaan’ heb. Ik krijg medicijnen voorgeschreven die de symptomen moeten verzachten. Kortom: de misselijkheid, de braakneigingen en de ergste duizelingen.

Elvira, ze heeft vrij genomen om voor mij te zorgen, haalt de pilletjes op. Oma brengt ondertussen Laura naar school. Liggend op bed neem ik het eerste pilletje in, vier keer per dag is toegestaan.

Een tijdje later komt mijn schip in iets rustiger vaarwater terecht. De orkaankracht neemt af tot een “gewone” storm. Laat op de middag waag ik een wandelingetje: de slaapkamer uit, trap af naar beneden, de woonkamer in. Door mij hier en daar ergens aan vast te klampen kan ik mij redelijk bewegen. Beverig, maar op­gelucht haal ik adem.