Amper bekomen van de ene bedreiging, hangt ons alweer een nieuwe bedreiging boven het hoofd. De inkt van mijn column Keihard is nog niet droog, of een nieuwe steen van een halve kilometer groot komt onze kant op. Rond de tijd dat je dit leest scheert hij langs de aarde. Dat hoop ik althans. Op achttien augustus is hij met een verrekijker te zien. Verandert hij van koers, dan kun je de verrekijker thuis laten en je handen eraan warmen – of branden.
Maar nee, die ramp bedoel ik niet. Dat is nog maar een kleintje vergeleken met de échte ramp. De geschiedkundige ramp die ons te wachten staat. Ik zal het voorzichtig uitleggen, zodat je niet meteen volschiet. Meneer Russell Roberts van het Britse National Museum of Photography heeft iets verschrikkelijks ontdekt. En dat is?
Steeds meer mensen schakelen over op een digitale camera. Met dat ding maken ze de helft meer foto’s dan voorheen, echter, vijfenzeventig procent van de foto’s van al die mensen wordt nooit afgedrukt. Een ramp! Een ramp?
Ik was kort geleden bij mijn lokale fotohandelaar voor een accu van een belachelijk lage capaciteit, waar Canon een belachelijk hoge prijs voor vraagt, toen de verkoper – we kennen hem nog van de reparatieperikelen van een jaartje geleden (zie column Wachten) – mij met ogen groot van angst aanstaarde.
Of ik al foto’s op extra groot formaat bij hem had afgedrukt. Nee, dat had ik niet. Ik laat sporadisch foto’s op papier zetten. Die verdwijnen bij mij in wazige mapjes, onderin stoffige dozen, achterin donkere kasten. Ik begrijp zijn ongerustheid wel. Een camera verkoopt hij eenmalig. Foto’s ontwikkelen en afdrukken gebeurt met enige regelmaat. Ook hij ziet met elke digitale camera die hij verkoopt zijn papierhandel inzakken als een springkussen waar het ventiel uit is getrokken.
Paniek bij de fotohandel. Begrijpelijk. Maar paniek bij het Britse National Museum of Photography? Meneer Roberts ziet de digitale camera als bedreiging voor de geschiedschrijving. Belangrijk historisch beeldmateriaal gaat er volgens hem door verloren. Fotografie speelt immers een belangrijke rol bij het vastleggen van familiegebeurtenissen. Sociale fotografie.
Daar bedoelt hij waarschijnlijk de kiekjes mee die jij en ik op feestjes en bij verjaardagen maken. Opmerkelijk. Ik zie niet in wat een museum in mijn bolle wangen ziet. Trouwens, hoe denken ze mijn amateuristische plaatjes in bezit te krijgen? Ik heb kratten die uitpuilen van de afgedrukte foto’s, maar niemand weet dat ik ze heb.
Ik heb net nog even gekeken, maar er liggen geen smeekbeden op mijn deurmat of ik alsjeblieft mijn foto’s, desnoods voor enorme sommen geld, beschikbaar wil stellen. Trouwens nooit geweten dat een foto waarop ik een verjaardagskaarsje uitblaas zo bijzonder is.
Hopelijk is meneer Roberts fervent lezer van columns. Dan kan ik hem vertellen dat hij een klein detail over het hoofd ziet. Dat er na de uitvinding van perkament, inkt, ganzenveer, papier, typemachine, sinds kort iets heel nieuws bestaat. Het heet internet.
Al die mensen met hun digitale doosjes stellen niet zelden hun kiekjes beschikbaar aan de rest van de wereld. Dat is nog eens wat anders dan die stoffige schoenendozen vol foto’s die het daglicht schuwen. Het internet is een enorm museum. Er zijn websites waar duizenden mensen hun foto’s gratis tentoonstellen en dan heb ik het nog niet eens over de ontelbare websites van individuele mensen.
Digitale fotografie een bedreiging voor de geschiedkunde? Een rotsblok dat door de ruimte tolt en zich na een klein duwtje op aarde kan storten lijkt mij een reëlere bedreiging. Dan zijn wij straks niet alleen onze papierenfoto’s kwijt, maar ook de digitale fotomusea op internet. In een extreem geval kan de aarde ons kwijtraken. Dan is het bijna alsof wij nooit hebben bestaan. Denk aan de dinosauriërs.