Geplaatst op

Column: Houten been

We zitten aan de Schnitzel. Frieten, een bak sla en een homp vlees. Op houten stoelen, aan een lange, houten tafel, terwijl de après ski muziek om ons heen schalt. Authentieke Tiroler muziek verkracht met een housedeuntje. Een stevige beat en een stel jolige zangers. Ik schaam mij diep, want ik word er helemaal vrolijk van en ook al ben ik nog nooit op wintersport geweest, ik wil desnoods meteen de ski’s pakken en van een piste afsuizen.

Het is plotseling, zomaar ineens volop winter. We zitten in Julianadorp aan Zee. Een plaatsje vlak onder Den Helder, waar het rond deze tijd van het jaar, ondanks de herfstvakantie, zo goed als uitgestorven is. Een weekend in een huisje. Nou ja, huisje? Het is een prachtige bungalow. We hebben hier meer ruimte dan in ons eigen huis!

Lekker groot, enorm veel licht vanuit een veelheid aan ramen en met een riante serre, waar ik mij met een stapeltje fotobladen en het nieuwste Snoeck-jaarboek heerlijk kan terugtrekken van het televisieterreur dat in de huiskamer woedt. Vanuit huiskamer, serre en slaapkamer hebben wij een riant uitzicht over de akkers, helemaal tot aan de duinenrij honderden meters verderop.

Misschien moeten wij hier maar eens gaan wonen. ’s Avonds is het doodstil en ook nog eens aardedonker. Daardoor kan ik naar een hemel vol heldere sterren kijken. Ik kan hier zelfs de Melkweg zien! Dat is pas écht lang geleden (zie column Streepjes).

Maar goed, ik dwaal af. Het is half oktober, al lijkt het hier hartje winter te zijn. Binnen in dit restaurant althans, buiten natuurlijk niet. Had ik kort geleden nog de nodige moeite om een kersttafereel voor de geest te halen, zie hiervoor mijn column ‘Sneeuw in oktober’, nu hoef ik alleen maar uit het “raam” van dit als Tiroler hut vermomde restaurant te kijken. Want vlak naast ons is een decor opgetrokken bestaande uit groepjes mensen met mutsen, sjaals en handschoenen die verkleumd voorbij lijken te schuifelen. Als het nu buiten echt gaat sneeuwen, lijkt mij dat niet meer dan vanzelfsprekend.

Ondertussen zitten wij dus lekker knus en warm bij een gezellige dreun te eten. Meisjes in Oostenrijkse jurken rennen af en aan met armen vol borden en blijven al die tijd vriendelijk lachen. Er huppelt ook een jongen rond. Bij zijn sollicitatie had hij vast gehoopt ook zo’n mooie jurk te mogen dragen, helaas voor hem loopt hij nu rond in iets dat een Tiroler mannenpak moet voorstellen.

De broekspijpen houden al ver boven zijn knokige knieën op, twee scharminkels van harige benen steken eronder vandaan, de uiteinden in opvallende gympen verstopt die ooit wit geweest kùnnen zijn. Ik kijk snel naar een knappe serveerster, voordat ik mijn eetlust definitief verlies.

We laten het ons smaken. Laura zit tegenover ons en kijkt mij geheimzinnig aan. ‘Voel je wat bij je been, pappa?’ Ik schud mijn hoofd. Ze kijkt mij verbaasd aan terwijl ik onverstoorbaar doorga met eten. ‘Nu wel?’ vraagt ze. ‘Nee, ik voel helemaal niets,’ zeg ik met mijn gezicht netjes in de plooi.

Laura’s gezicht betrekt een fractie van een seconde en in die korte flits is er een uitdrukking van pijn te zien. ‘En nu?’ vraagt ze hoopvol. Ik schud mijn hoofd. Laura begrijpt er helemaal niets meer van. Ze heeft toch van die stevige schoenen aan!

‘Misschien helpt het als je de volgende keer niet tegen de tafelpoot schopt, maar tegen mijn been.’ Laura’s schouders zakken een meter omlaag. ‘Zullen we dan nu maar een ijsje gaan halen?’ bied ik aan. Haar schouders schieten met een ruk omhoog.