Geplaatst op

Column: Inhouden

Veel mensen zijn blij met hun auto. Vooral als hij net nieuw is. Ook ik was erg blij toen ik het overdreven glimmende vehikel de showroom uitreed. Dat was vier jaar geleden. Sindsdien zijn er vele deukjes en krasjes op de eens zo mooie en gave lak verschenen. Hij glimt nu niet meer zo en de kleur is ook niet meer zo goed te bepalen. Volgens mij is het namelijk het beste om een auto zo vies mogelijk te houden aan de buitenkant. Als beschermlaagje voor de lak, bedoel ik. Want van schoonmaken krijg je alleen maar krassen.

Het eerste krasje doet het meeste pijn. Dat is waar. Als ik zeg dat ik nu een huid als een olifant heb, zegt je dat denk ik wel genoeg. Op het ontstaan van al die krasjes en deukjes kom ik nog een keer terug. Ooit, in een ander stukje tekst. Nu zijn er heel andere dingen te vertellen.

Mensen vinden hun eigen auto meestal het mooist. Iedereen heeft natuurlijk zijn of haar favoriete merk, daarbinnen weer een favoriet model en als er te veel dezelfde auto’s op de weg dreigen te verschijnen, is er altijd nog een verschil in kleur of desnoods in accessoires. Geen mooiere en betere auto dan je eigen auto. Dat dacht ik althans.

De laatste tijd lijkt er iets veranderd te zijn. Veel automobilisten tonen ineens verdacht veel belangstelling voor mijn auto. Dat is raar en ben ik niet gewend. Ik heb immers helemaal geen bijzondere auto.

Sinds ik van werkgever ben veranderd en daardoor dagelijks iets meer asfalt aan mij voorbij zie trekken, is het volgende mij niet eenmaal, niet tweemaal, maar herhaaldelijk overkomen.

Ik rijd op mijn gemak vanuit Osdorp richting Amsterdam Zuidoost. Het is vroeg op de ochtend, dus er is bijna niemand op de weg. Muziekje aan, blik op de prachtige zonsopkomst, handen aan het stuur en voet op het gaspedaal geparkeerd. Ik heb geen haast.

Een auto haalt mij in. Het is erg rustig op de weg, dus we hebben allebei ruim baan. Net als hij mij gepasseerd is, houdt de auto ineens sterk in. Ik dreig hem daardoor rechts voorbij te schieten. Op dat moment ben ik mij niet bewust van enig gevaar dat ons bedreigt, dus in een reflex begin ik ook maar af te remmen, dankbaar dat deze oplettende chauffeur zo alert reageert.

Als we nog geen honderd meter verder zijn, gaat de auto er ineens als een speer vandoor, mij verbaasd achterlatend. Waar is die gevaarlijke situatie nou gebleven? Ik heb niets gezien of gehoord.

Als dit een incident, een eenmalige gebeurtenis was geweest, was ik het allang vergeten. Iedereen die regelmatig in een auto rijdt, weet dat er zich tijdens bijna elke rit wel een vreemde situatie voordoet. Automobilisten doen vaak hele rare dingen. Behalve jij en ik natuurlijk. Van jou kan ik het natuurlijk niet zeker weten, van mijzelf wel.

Dit was echter geen incident. De volgende dag gebeurde het weer. Een auto haalde mij in en ging abrupt op de rem staan. Alleen weigerde ik dit keer om ook af te remmen. Daardoor werd heel even de indruk gewekt dat ik hem op hoge snelheid rechts inhaalde. Het volgende moment schoot hij er echter alweer op nog hogere snelheid vandoor.

Ik moet zeggen dat ik het een nogal vreemde gewaarwording vind. Ik word door iemand ingehaald en die persoon gaat vol op zijn remmen staan waardoor ik hem ineens lijk in te halen en dat alleen maar omdat ik met constante snelheid door blijf sukkelen, waarna de rollen ineens weer worden omgedraaid en de inhaler eindelijk inhaalt wat hij aan het inhalen was.

Ik kan het dus niet verklaren, maar diverse automobilisten houden tijdens het inhalen ineens in, alleen maar om mijn auto nog eens goed en van dichtbij te kunnen bewonderen, waarna ze weer door hun jachtige leven worden meegesleurd. Ik heb voor de zekerheid gecontroleerd of er misschien iets vreemds met de zijkant van mijn auto aan de hand is, maar nee, dat is niet het geval. Er zit geen enorme deuk, er hangt geen opvallende poster, er staat geen opruiende tekst, of wat dan ook dat de aandacht van passerende automobilisten kan hebben getrokken.

Lang geleden reed ik regelmatig met een collega mee naar het werk. Dat was ver voordat het woord carpoolen ook maar was uitgevonden. In die tijd nam ik af en toe een losse cameraflitser mee. Als iemand ons dan op hoge snelheid passeerde, drukte ik stiekem op het kleine witte testknopje en keken we vol verbazing hoe automobilisten toch zo hevig konden schrikken van niets meer dan een korte blauwe lichtflits. Na enkele keren te hebben geflitst viel het ons op dat niemand ons nog durfde inhalen. Uiteraard ben ik nu te oud voor dat soort flauwe grapjes.

Ook vandaag, op deze donkere herfstdag, lijk ik weer volop in de belangstelling te staan. Ik rijd precies, maar dan ook precies honderd kilometer per uur over snelweg nummer negen, als iemand mij ter hoogte van Amstelveen op hoge snelheid passeert. Ineens houdt hij in, zakt tot ver onder de honderd en ik lijk hem daardoor op hoge snelheid aan de rechterkant in te halen.

Vereerd met zoveel belangstelling, maar toch ook wel een beetje angstig door deze gevaarlijke situatie, kijk ik naar de automobilist in de auto naast mij. Misschien kan ik hem via gebaren duidelijk maken dat hij beter voor zich kan kijken en moet doorrijden. Bij de showroom zijn immers meerdere exemplaren van de auto waarin in rijd te bewonderen, daar kan hij er desnoods uren naar gaan staan kijken.

Tot mijn verbazing zit de man niet met glanzende ogen naar mijn auto te kijken en er is ook geen spoortje van een jaloerse blik te bekennen. Hij staart met een geschrokken uitdrukking op zijn gezicht naar iets dat zich schuin voor zijn auto schijnt te bevinden, ergens in de buurt van de middenberm. Snel geef ik een enorme dot gas, hier heb ik immers dat enorme motorvermogen voor. Juist om te gebruiken in noodgevallen zoals dit, want stel je voor dat de man naast mij in paniek raakt en scherp naar rechts stuurt, precies naar de rijstrook waar ik mij bevind, pal naast hem!

Gelijktijdig met deze supersnelle actie van mij – ik schat dat ik in dit korte moment minstens van honderd naar honderddertig ben geaccelereerd – probeer ik uit te maken waar de man zo strak naar zit te staren. Op het moment dat ik in de middenberm een grijze kast op een lange paal in de schemering zie opdoemen, word ik plotseling verblind door een enorme lichtflits. Terwijl het nabeeld nog voor mijn ogen danst vervliegt mijn ontkennende gedachte dat het maar om een cameraflitser of desnoods bliksemflits gaat en haalt de auto mij opnieuw op hoge snelheid in.