‘Ga je mee, Koos? Dan gaan we naar het speeltuintje.’
Enthousiast veert Laura op en even later zoeft ze van de glijbaan af. Ik zit op een bankje in een hoek van het speeltuintje een boek over fotografie te lezen. Soms heten we allemaal Koos. Vraag mij niet waarom, maar af en toe heet mamma Koos, pappa Koos en Laura Koos. De eerste keer dat ik haar voor de grap Koos noemde keek ze mij vreemd aan, om vervolgens in schateren uit te barsten. Sindsdien heten we heel af en toe allemaal Koos.
Laura is even onrustig als altijd. Even van de glijbaan, dan op het wippertje, daarna op een houten leeuw die op een enorme metalen springveer zit gemonteerd. Vervolgens even scheppen in de zandbak, snel nog even op het klimrek en daarna begint het hele riedeltje weer van voor af aan.
Er klinkt een ratelend geluid en tussen de bomen door ziet Laura een kindje op een skelter aankomen. ‘Pappa! Er komt een kindje aan! Dag kindje! Kom je spelen?’ Het is morgen wisseldag op het vakantiepark, dus is er voor veel ouders vandaag een verplicht programma: speeltuintjes, zwembad, ijsjes eten en tot slot frieten halen bij de snackbar. Nu kan het nog, morgen zit iedereen weer thuis achter glas.
Laura is altijd op zoek naar andere kinderen. Ze loopt ze enthousiast tegemoet en heet ze op haar eigen manier welkom. ‘Kom maar uit je skelter, jongetje. Laat hem hier maar staan. Kom je op de glijbaan? Kom maar.’ Behulpzaam reikt ze haar handje uit.
‘Ik ben geen jongetje, ik ben een meisje.’ Het kind stapt zelfstandig uit de skelter en blijkt enkele jaren ouder dan Laura die tegenwoordig alweer drie en een half is.
‘Nee,’ zegt Laura kordaat. ‘Jij bent een jongetje, hoor.’
‘Nietes. Ik ben een meisje.’
‘Niet waar.’
‘Wel waar.’
‘Zullen we in de zandbak gaan spelen?’
‘Ja, dat is goed.’
Met zijn tweeën gaan ze de zandbak in. Laura heeft een assortiment schepjes, vormpjes en ook haar emmertje meegenomen, dus ze kunnen meteen aan de slag. Voor mij is het ook wel handig dat er een kindje is bijgekomen. Kan ik rustig lezen. Af en toe een wakende blik in de richting van de zandbak is voldoende. Als Laura alleen is komt ze elke paar tellen iets mededelen of een vraag stellen. Dat leest niet zo lekker.
Er komt een moeder met een gevulde buggy aanlopen. ‘O, zit je daar.’
Het kindje dat tegenover Laura in de zandbak zit staat op. ‘Dat meisje denkt dat ik een jongetje ben, mamma.’
‘O, is het weer zover? Omdat je een spijkerbroek draagt, kort haar hebt en je stem wat laag is, denkt iedereen meteen dat je een jongetje bent. Je draagt nu eenmaal geen meisjeskleren. Geen roze shirtjes.’ Vooral die laatste drie woorden werden met hoorbare walging uitgesproken.
Zonder van mijn boek op te kijken weet ik dat de mededeling ook een beetje voor mij is bedoeld. Een beetje veel zelfs. Ik vraag mij af hoe iemand – zonder de hulp van uiterlijke kenmerken – spontaan moet weten dat het om een dochtertje gaat. Een gebrek aan specifieke vrouwelijke herkenningspunten wijst al snel op een jongetje, toch? Knip je haar kort, doe geen lippenstift of nagellak op. Trek een floddertrui, een vale spijkerbroek en afgetrapte gympen aan en voor de buitenwereld ben je een man. Ook al is dat misschien volledig onterecht.
Uiteraard ben ik niet zo dom dit tere punt aan te snijden. Zeker niet omdat Laura een voor die mevrouw zo afstotelijk roze shirtje aan heeft. Uiteraard moet Laura een kindje geloven als dat zegt een jongetje of een meisje te zijn, maar we hebben te maken met een kind van nog geen vier. De moeder moest eens weten hoeveel vrouwen Laura in haar korte leventje inmiddels al beledigd heeft door ze met “hij” of “meneer” aan te spreken.
Het is mooi geweest, tijd om naar het huisje terug te gaan. Ik sla mijn boek dicht, waar ik de laatste minuten toch al geen letter meer in gelezen heb – gelukkig staan er veel plaatjes en foto’s in – en sta op van het houten bankje dat nog net in de schaduw van een grote boom staat. ‘Ga je mee, Koos. We gaan weer terug. Zeg dat meisje maar gedag.’
Laura verzamelt haar spulletjes, zwaait het meisje uit en terwijl we hand in hand weglopen, kijkt de moeder ons met enigszins vergrote ogen na. Komt zo’n onbegrijpelijk flauw naamspelletje geheel onverwacht toch nog van pas.