Met beide handen vol plastic zakjes, elk zakje gevuld met een afgemeten hoeveelheid munten, loop ik het postkantoor binnen. ‘Goedemorgen, ik kom een overschot aan ouderwetse Hollandse munten op mijn rekening storten.’
‘Dat kan.’ De baliemedewerkster neemt de zakjes van mij aan en legt ze netjes op volgorde. Ze telt en ze rekent. Een zakje met munten van vijf gulden, enkele zakjes met guldens, veel zakjes met kwartjes, dubbeltjes en vooral: stuivers. ‘Op welk gironummer wilt u dit storten?’
‘Op mijn eigen rekening, dus dat is dan … even denken …’ Het nummer schiet mij ineens te binnen en ik geef het aan haar door.
‘Prima.’ Ze kijkt mij vriendelijk aan. ‘Mag ik dan nu uw pasje even hebben?’
‘Pasje?’ mompel ik bedremmeld. Ik klop op mijn zakken. ‘Nee, dat ligt thuis. Maar dat geeft niet,’ zeg ik stralend, ‘want ik weet heel zeker dat het nummer klopt. Ik ken het uit mijn hoofd.’
‘Dat geloof ik graag, maar ik wil toch uw pasje even zien.’
‘Dat heb ik niet bij me. Echt niet.’
‘O,’ zegt ze een beetje sip. ‘Dan kunt u dit niet op uw rekening storten.’
‘Hè? Waarom niet? Moet ik alles weer naar huis slepen, mijn pasje ophalen en dan opnieuw hier naartoe komen? Dat meen je toch niet?’
‘Nee hoor,’ zegt ze troostend.
‘Gelukkig,’ zeg ik opgelucht. ‘Ik schrok heel even van je!’
‘Je kunt het op een andere rekening storten,’ vervolgt ze.
‘Sorry? Wat bedoel je met andere rekening?’ informeer ik voorzichtig.
‘Van een kennis of van familie. Of van je kind, of je kleinkind.’
Kleinkind? Hoe oud denkt ze dat ik ben?
‘Ja, ho eens even!’ roep ik verbolgen uit. ‘Dit is míjn geld. Mag ik zelf bepalen wat ik ermee doe? Ik wil het op MIJN rekening storten. Anders kan ik net zo goed de volledige oplage van de daklozenkrant opkopen.’
Ze schudt haar hoofd. ‘Voor uw eigen rekening heb ik uw pasje nodig, meneer. Of u moet zes gulden voor de storting betalen.’
Ik open mijn mond, maar sluit hem meteen weer. Ik kan het niet meer aan. Zwijgend verzamel ik de zakjes, draai mij om en loop verslagen richting uitgang. De klant na mij, een meneer die mij met een blik vol leedvermaak aankijkt, loopt opgewekt naar het loket dat ik zojuist heb verlaten.
Ik hoop vurig dat hij zijn pasje is vergeten, of dat de postzegels op zijn, zijn rekening door zijn vrouw is geplunderd, of de SMS-saldokaarten net uit de handel zijn genomen.
Zonder te weten waarom draai ik mij half om en zie juist dat een medewerker plaats neemt achter het tweede loket dat daarnet nog gesloten was. Ik kijk sluw naar het loket waar ik net vandaan kom. De medewerkster is alweer druk bezig en schenkt geen aandacht aan mij.
Ik loop onopvallend naar het tweede loket. ‘Goedemorgen,’ zeg ik zo zacht mogelijk. ‘Ik kom mijn overschot aan munten op de rekening van mijn buurman storten.’
‘Dat kan.’
Ik lepel mijn eigen rekeningnummer op, met hier en daar een korte pauze, alsof ik diep nadenk wat het rekeningnummer van mijn buurman ook al weer is. De baliemedewerker knikt, tikt het nummer in en neemt de zakjes van mij aan.