Kort geleden werd ik ‘Silver Tongue’ genoemd. Deze door mij als lovend opgevatte kwalificatie kreeg ik omdat de persoon in kwestie beweerde dat ik ‘the gift of speech’ bezat. Ik zou alles aan iedereen kunnen verkopen. Volgens haar. Dit bestrijd ik echter ten stelligste. Nog sterker, het lukt mij nooit om iets aan wie dan ook te verkopen. Mensen die mij goed kennen kunnen dit beamen.
Zelf vind ik mijzelf geen prater. Ik bén ook geen prater. Schrijven lukt daarentegen wel aardig. Oké, iedereen heeft zo zijn drukke periodes, maar ik bestrijd de suggestie dat ik zomaar wat in de rondte kan lullen.
Dat kan ook helemaal niet, want om het ergens over te hebben, moet er iets zijn om het over te hebben. Een onderwerp, een gebeurtenis, een opvallend iets. Ik kan toch moeilijk een kwartier lang over niets praten en daar alsmaar over door blijven zagen. Dat zou een zeer slaapwekkend monoloog worden waar niemand op zit te wachten.
Hetzelfde geldt voor geschreven niets, niets dat wordt opgeschreven, bijvoorbeeld in de vorm van een column. Een column van driehonderd woorden vullen zonder dat er daadwerkelijk iets aan de orde komt, dat is toch ondenkbaar? Daarnaast: niets is niets, is leeg, lege ruimte, een vacuüm. Het woord zegt het al en daar past stilte bij en geen slap geklets van mij of wie dan ook.
Vaak wordt mij verweten dat ik niets zeg. Dat ik zwijg en luister. Als men commentaar heeft omdat ik weer eens zo stil ben, zeg ik steevast: ‘als je niets te zeggen hebt, is het beter je mond te houden.’ Daarom beweer ik dat het tegenovergestelde waar is van wat die mevrouw uit de eerste alinea tegen én over mij zei. Immers: spreken is zilver, zwijgen is goud. Een zilveren tong is daarmee gedegradeerd, verschoven naar een lagere plaats. Dus wat ik bijna als een compliment heb opgevat, is daarmee een stevige onderwaardering geworden.