Zodra de nieuwe auto er is, moet ik hem aan de overkant parkeren. ‘Want dan beschadigt hij niet zo snel,’ aldus mijn vrouw Elvira. Stoepen kennen we hier niet en het voetpad, slechts van autopad te onderscheiden door een iets andere kleurstelling, is belachelijk smal. Een waggelende voetganger schampt al snel langs de auto.
Aan de overkant is het allemaal beter. Zegt Elvira. Daar gebeuren dit soort dingen niet. Alhoewel. De portieren van onze huidige auto hebben inmiddels een aardige verzameling parkeerkrasjes en parkeerdeukjes verzameld in zes jaar tijd. Omdat opvallend veel mensen hun portier opensmijten en zich dan al leunende op het portier uit de auto takelen. Daardoor laten ze regelmatig een duidelijke handtekening op mijn auto achter. Die paar voetgangerskrasjes vallen hierbij in het niet.
De (oude) auto is schoongemaakt en opgepoetst. Hij lijkt zo uit de showroom te zijn ontsnapt. Even vraag ik me af waarom we hem in vredesnaam willen inruilen. Feit is dat het laagje Sahara-zand de lak al die jaren goed heeft geconserveerd.
Trouwe lezers weten dat ik de auto regelmatig schoonmaak. Om precies te zijn is dat eens per jaar door de wasstraat. Want schone, glimmende auto’s, die beschadigen alleen maar onnodig. Alleen staat er nu dus een supernova voor de deur. Zonder zonnebril kan ik niet eens uit het raam kijken.
Op zondag begint het te stormen. En niet zo´n beetje ook. Ik rijd via de snelweg naar huis en dat valt nog niet mee. Onder viaducten staan zelfs auto’s met aanhangers te schuilen voor de wind. Takken compleet met gebladerte en vogelnestjes denderen over en langs mijn auto. Af en toe een mistletoe met een verliefd paartje eronder. Een kerstboom met piek. Een schoorsteen met klemzittende Pieterbaas. Een stuurloze arrenslee met radeloze kerstman, de teugels stijf in zijn handen geklemd. Zes rendieren waarvan alleen de achterpoten nog uit het talud naast de snelweg steken.
Kortom, het is een dag als geen ander. Onderweg fotografeer ik nog even snel een stel jonge boompjes die zo lenig zijn en ver doorbuigen, dat ze met hun kruinen bijna de grond raken. Ook kom ik nog een ingestorte kas tegen.
Op het moment dat ik naast een dikke boom parkeer en mij afvraag of dat nou echt handig is op een dag als dit, zie ik dat de stam onrustig heen en weer beweegt als ware het een lepel die zelfstandig in een kom met yoghurt roert. Erger nog, de volledige parkeerplaats waarop ik sta deint er lustig op los. Zowel de bestrating als de onderliggende bodem. Ik zou liegen als ik zeg dat ik overdrijf, het ziet er angstaanjagend uit. Ik besluit ergens anders te parkeren voordat de dikke (nu nog) ondergrondse wortels mijn auto besluiten te lanceren.
Thuis aangekomen ligt het bezaaid met dakpannen. Aan onze kant parkeren is het veiligst. Denk ik althans. Je weet dat immers nooit zeker. Soms denk ik handig te zijn en maak ik het alleen maar erger. Ik parkeer, stap uit en stap meteen weer in. Naast de auto ligt het bezaaid met stukken dakpan. Dan maar aan de overkant, hopelijk in de luwte achter de huizenrij. En maar hopen dat er geen dakpan op mijn glimmende dak valt. Want dat poetst je er 123 niet uit.
Eindelijk gaat ’s nachts de storm liggen en komt onze auto er toch nog dakpanvrij vanaf. Tot blijkt dat diezelfde nacht blijkbaar een vandaaltje langs is geweest. Met een scherp voorwerp heeft hij de motorkappen van alle aan de overkant geparkeerde auto’s bewerkt. De voertuigen aan onze kant zijn aan deze zinloze, zeer prijzige daad van agressie ontsnapt. Dus uitgerekend vannacht stond ik precies aan de verkeerde kant. Zo’n lange en diepe kras, je wilt niet weten hoe duidelijk die afsteekt op een vers gepoetste motorkap.