Geplaatst op

Column: Palletje-nokje syndroom, een drieluik (deel 2)

‘Kijk eens wat een leuk balkon!’ Laura kijkt naar de flat. Ik staar naar een billboard met een eng starende mevrouw aan de andere kant van de auto. Ik geef gas en rijd er snel voorbij. Kortom, we zijn weer in Venray, na een bliksembezoek aan Overloon.

We zijn op zoek naar een garage. Het adres heb ik uit een boekje, dat sinds 1996 in de achterbak ligt. Toen kochten we deze ratelbak. Na opklappen van de achterbank heb ik het boekje eruit kunnen vissen. De achterklep doet het immers niet meer.

Een informatiebord leert mij waar ik naartoe moet. Het is ongeveer een halve ringweg verderop. In Venray betekent dit: stukje weg, rotonde, stukje weg, ‘kijk Laura, wat een rare vuilniswagen’, stukje weg, rotonde, garage.

Ratelend rijd ik het lege parkeerterrein op. Ik loop de showroom in. Daar is het verdacht stil. Ik drentel wat rond. Mocht er over een minuut nog steeds niemand zijn, dan friemel ik wat aan die antieke auto daar in de hoek, moet je eens zien hoe snel ze er dan ineens zijn.

Een man betreedt het pand en kijkt mij vol verbazing aan. Ik leg mijn probleem uit. ‘Wij zijn vandaag dicht,’  is alles wat hij weet te zeggen.

‘O,’ antwoord ik. ‘Dat verklaart een hoop.’

De man zwijgt en ik besluit hem te helpen: ‘Is er nog ergens een andere Renault garage?’ Hij knikt. ‘En waar zit die garage dan?’ Hij noemt een plaatsnaam die wat mij betreft in Groningen kan liggen. Dus ik vraag: ‘Ik ben hier niet zo bekend, is dat vlakbij?’ Hij knikt.

Ik bedank hem hartelijk en loop als een zombie terug naar de auto.

De landkaart van Limburg brengt uitkomst. Een extra halfje ringweg zal ons brengen waar wij eigenlijk niet willen wezen, want wie wil er in zijn vakantie nou naar een garage.

Voor de oplettende lezer – niet stiekem twee alinea’s herlezen – die daarnaast ook een beetje handig is met rekenen, ontdekt nu misschien dat een half plus een half weer één geheel is. Kortom, we voltooien ons rondje ringweg en zijn weer ongeveer waar we begonnen.

Met een brede grijns kijk ik Elvira aan en zeg: ‘Waar we nu heenrijden, dat is vast zijn broer en hij belt hem op dit moment op: “Geert, d’r komme stadse mensen uit Holland aan!”’

Op een industrieterrein ontwaar ik inderdaad de bekende Renault-kleuren. Even later sta ik (zonder auto wel te verstaan) onder een bordje “receptie”. Een meneer met dezelfde achternaam als de meneer waar ik net vandaan kom hangt aan de telefoon. ‘Nee, dat gaat niet lukken, we zitten helemaal vol. Dat wordt ver na de vakantie.’

Mijn gezicht betrekt. Dat begint lekker.

Hij legt de hoorn neer en ik leg mijn probleem uit. Hij zegt geen woord, staat op en verdwijnt door een deur uit het zicht. Plotseling loopt hij buiten. Ik besluit het spraakzame type dan maar naar mijn auto te volgen.

Even later houdt hij twee handen vol elektronica en mechanica afkomstig uit de achterklep van mijn auto in zijn handen. Het slot is kapot. Dat mag geen verassing zijn. Na enig peurwerk met een schroevendraaier krijgt hij het ding zowaar weer aan de praat.

Een palletje was langs een nokje geschoten en dan gaat het niet goed.

Hij monteert de boel, opent en sluit de achterbak een paar keer. Het werkt!

Met ogen groot van ontzetting kijkt hij mij heel even aan, draait zich abrupt om en verdwijnt op een drafje in de duistere spelonken van de werkplaats. Ik heb hem niet eens kunnen bedanken, laat staan een fooi geven.

Plotseling is hij weer terug. Geen idee wat hij is wezen doen. ‘Wat krijg je van me?’ vraag ik voor de vorm. Want meestal kost dit soort klein frummelwerk niets. Ondertussen pak ik alvast wat euromunten als fooi. Wel zo netjes, toch?

Daarnaast, wie weet heb ik hem binnenkort nog een keer nodig en ik weet dat hij een wachtlijst heeft tot ver na de vakantieperiode.

‘Ik maak even een factuur,’ antwoordt hij en sprint de receptie in.

Mijn mond vormt een geluidloze uiting van verbazing: ‘O.’