Het is weer zover. Eén milliseconde nadat de vuilniswagen de straat verlaten heeft, plaatst een buurtbewoner grofvuil naast de container. Het is niet te geloven! Weten we het na vijftien jaar nog steeds niet? Pleur dat ding in je eigen achtertuin, tot de dag dat het grofvuil wordt opgehaald. Uitleggen heeft geen zin. Sommige mensen hebben stront in hun oren. En ogen.
Die troep blijft de rest van de week naast de container staan. Leuk uitzicht voor de bewoners van de aangrenzende huizen. Zoals wij. Eén van de voorwerpen is… een wc-pot. Twee plastic houders voor reinigingstabletten hangen er nog in. Valt mee dat de (ex-)eigenaar er niet meer op zit. ‘Goh Karel, we waren je al kwijt. Is het niet wat koud, zo in september in je blote kont buiten op de wc?’
Verder is het wel een leuke buurt hoor. Laura (4 jaar) speelt inmiddels dag in dag uit in de steeg tussen de huizen, met een alsmaar groeiende groep kleuters en peuters. Ze vermaken zich daar prima. Als Laura kan kiezen gaat ze niet weg, blijft ze lekker thuis. Fietsen met haar vriendjes.
Vanmiddag komt ze panisch de tuin inrennen. ‘Een grote jongen zegt tegen mijn vriendje dat hij mij moet slaan.’ Ik er meteen op af, maar het schoffie is spoorloos verdwenen. ‘Zodra je hem ziet roep je maar.’ Dat doet ze dan ook. ‘Hij is er weer! Hij zegt dat ik niet lief ben.’
Hoe durft een klein opdondertje te beweren dat Laura niet lief is! Gepikeerd storm ik de tuin uit en zie het nabeeld van een jongen die in allerijl een hoek om rent. Hoezo een kwaad geweten.
Vijf minuten later is hij er weer. Laura slaat alarm en ik volg haar. Bij een tuinhek staat ze stil, maar het gluipertje is snel zijn fort in binnengerend. Zijn moeder ruikt onraad en komt naar buiten gelopen.
‘Hij zegt dat ik niet lief ben!’ roept Laura.
‘Waarom zou hij dat doen, hi hi hi,’ antwoordt zijn moeder.
‘Jouw zoontje zegt tegen een vriendje van Laura dat hij haar moet slaan,’ voeg ik er meteen maar aan toe.
‘Hi hi hi.’ Ze kijkt vragend naar zoonlief. Die schudt zijn hoofd. Wat moet hij anders doen.
‘Ik was er zelf niet bij,’ zeg ik op neutrale toon, ‘maar een vriendje moest haar slaan en nu beweert jouw zoon weer dat Laura niet lief is.’
De jongen luistert aandachtig en ontdekt een manier om uit zijn benarde positie te ontsnappen. Hij veert op. ‘O, maar dat ze niet lief is heb ik wel gezegd. Zij zat op de fiets van een jongetje, maar hij mocht niet op haar fiets.’
Moeder veert ook op. ‘O, kijk, maar dan is ze ook niet lief. Hi hi hi.’ Ze brengt het alsof die reden meteen alles verklaart. Schuifelt nerveus heen en weer en doet overdreven lacherig. Het is overduidelijk dat ze ons niet gelooft.
Ik denk er het mijne van, er is namelijk continu een levendige ruilhandel in fietsen, voetballen en bellenblaas aan de gang. Daarnaast, waar bemoeit zo’n gozertje zich mee. Hij is meer dan twee keer zo oud dan Laura. Laat hem lekker leeftijdgenoten lastigvallen.
We komen er zo niet uit, dus lopen Laura en ik naar huis. De jongen is gewaarschuwd. Hij laat het de volgende keer wel uit zijn hoofd om te gaan dreigen en wij zijn vanaf nu natuurlijk super alert. Ik geloof Laura, als ze jokt merk ik dat vrij snel. Trouwens, die jongen ging er niet voor niets als een haas vandoor.
In ieder geval kijk ik nog enkele dagen uit op een wc-pot waar het aura van vijftien jaar stront omheen hangt. Het ergste is nog, dat kreng is nota bene van hún. Daar word ik pas strontziek van. Aan de andere kant, nu kan ik die knul zijn eigen plee van binnen laten zien, mocht hij weer zo’n geintje uithalen. Hi hi hi.