Geplaatst op

Column: Praatziek

De voordeur valt achter mij in het slot en ik sta even stil. Er heerst een serene rust op straat zo vroeg op de morgen. Geen geluid van mensen, auto’s, of brommers. Windstilte en alleen het vrolijke gezang van onzichtbare vogels.

Ik begin te lopen. Eerst heel rustig, maar met elke pas die ik zet voer ik het tempo een beetje op, tot ik nog net niet snellopend de straat doorklief. Zo vroeg opgestaan en mij dan toch nog moeten haasten om de tram niet te missen. Ik heb thuis te veel lopen treuzelen.

Eén minuut te laat bereik ik de halte, tevens eindpunt van lijn één. De tram staat echter nog koud en kil te wachten op chauffeur en passagiers. Ik voeg mij tussen het handjevol wachtende en koukleumende reizigers in spé.

Ik hoor een deur piepen en zie de trambestuurder het wachtlokaal uitkomen. Vlak daarna wordt de tram plotseling bestormd door een op een zitplaats beluste troep mensen. Vraag mij niet waar ze ineens allemaal vandaan zijn gekomen. Ik stond vrijwel vooraan, maar stap desalniettemin als één van de laatsten in. Ik stempel mijn strippenkaart af en neem plaats op een wonderbaarlijk vrij gebleven plekje naast een voor mij onbekende vrouw.

De bestuurder laat er geen gras over groeien. Hij sluit de deuren, laat de bel over het pleintje schallen en rijdt schokkerig bij de halte weg. Het rijtuig knarst en piept aan alle kanten terwijl we de eerste honderd meter afleggen.

De tram is trouwens de enige die geluid maakt, dit in nauwe samenwerking met de rails. Vooral in de overvloedig aanwezige scherpe bochten. Van de reizigers zegt helemaal niemand ook maar één woord. Er wordt in kranten gelezen, naar walkmans geluisterd en naar buiten gekeken.

Dat laatste wordt nog bemoeilijkt door irritante reflecties op de ruiten, het is namelijk nog flink schemerig op dit vroege tijdstip. Wat weer een kleine meevaller is voor iedereen die onopvallend zijn medereiziger wil bespieden. Mensen zoals ik.

Kranten, walkmans en naar buiten kijken. Ik bedenk mij nu dat ik nog een categorie mensen vergeten ben. Dat zijn de mensen met een mobiele telefoon. Voor wie niet met zijn buurman of buurvrouw wil praten, bestaat er tegenwoordig dit handige kleine apparaatje. Toen we daarnet bij het eindpunt instapten was er nog weinig van te merken, maar helemaal voor in de tram pakt op dit moment de eerste passagier zijn mobiele gesprekspartner.

Ik kan het allemaal prima volgen, ook al zie ik de man (uiteraard) alleen vanaf de achterkant. Eerst helt hij opzij in de richting van het middenpad. Dan opzij in de richting van zijn buurman, die hem heel even geïrriteerd aankijkt. Tot slot vist de man zijn mobiele telefoon uit de binnenzak van zijn jas. Even neemt hij een verraste pose aan, alsof hij niet al vanaf het begin wist waar hij zijn geliefde speeltje had weggestopt.

Hij houdt het toestel nu op ooghoogte en ik zie een groenige rechthoek oplichten. Hij heeft het toestel nu aangezet. De man geeft hiermee aan dat hij bereid is het selecte groepje mensen te woord te staan dat zijn nummer kent. Hij bergt het toestel zorgvuldig op.

Alsof er een startsein is gegeven zie ik ineens her en der toestelletjes in allerlei maten, vormen en kleuren tevoorschijn komen. Blijkbaar maken de telefoonbezitters zich nu massaal bekend, wordt er verwacht dat elke eigenaar zijn bezit openbaar maakt, of wil niemand onder doen voor de ander.

Het ergste moet nog komen en ik weet dat ik er niet lang op hoef te wachten. Plotseling hoor ik opnieuw het luidruchtige gekras van metalen wielen over rails. Maar we rijden rechtdoor, van een bocht is hier niets te bekennen. Een mobiele telefoon blijkt dan ook de veroorzaker.

Het gekrijs houdt abrupt op, doordat een man aan de andere kant van het smalle gangpad de noodkreet om een gesprek te beginnen gretig heeft beantwoordt. Achter mij hoor ik “The final countdown” galmen. Voor mij klinkt een niet eens zo slechte imitatie van een ambulance met haast. Enkele van de met mobiele telefoon bewapende mensen zijn inmiddels gevonden door bellustige mensen die zich ergens op voor mij onzichtbare plekken buiten deze tram bevinden.

De lokroep van de paar telefoons die zojuist zijn afgegaan lijkt weer een aantal andere reizigers te inspireren om zelf te gaan bellen. Wellicht omdat ze het geduld niet meer op kunnen brengen om te wachten tot iemand hen spontaan opbelt.

De tram heeft inmiddels enkele haltes achter de rug. Hoorde ik aan het begin van deze reis slechts tram en rails, nu hoor ik overal om mij heen de gezelligheid van pratende en lachende mensen in een verscheidenheid aan talen.

Het enige opmerkelijke is, dat het vanuit mijn gezichtspunt, of die van welke andere reiziger in deze tram dan ook, stuk voor stuk monologen zijn. Ik hoor van elk gesprek slechts één van de twee converserende mensen.

Speelde dit tafereel zich af in de tijd dat er nog geen mobiele telefoons waren, dan zou dit stelletje pratende solisten vast op een tram vol gestoorde mensen hebben geleken. Mensen die opgewonden tegen zichzelf zaten te praten, ondertussen afwezig voor zich uit starend. Het beeld komt op mij in ieder geval over alsof er een stelletje onzichtbare passagiers met ons meerijdt.

Op het moment dat de vrouw op het bankje voor mij haar speeltje naar haar oor brengt, zie ik het ineens voor mij. Ik krijg een vermoeden wat hier aan de hand is. Onopvallend bespied ik de passagiers die nog niet aan het bellen zijn. Kijk, daar! Rechts voorin pakt een jongen zijn telefoon. Op hetzelfde moment begint de vrouw voor mij tegen het stuk plastic voor haar mond te praten. Zou mijn vermoeden dan werkelijk waar zijn?

Verbaasd wil ik aan mijn buurvrouw vragen wat zij van mijn ontdekking vindt, als ik ineens een harde por van haar in mijn zij krijg. Ik kijk haar verschrikt aan, maar ook zij is nu met haar gedachten bij een voor mij onzichtbare en onhoorbare gesprekspartner.

Ik denk aan mijn vermoeden. Zouden de mensen in deze tram soms een geheim verbond hebben gesloten? Hebben ze onderling hun telefoonnummers uitgewisseld en op die manier veiliggesteld dat ze altijd met elkaar kunnen praten, of ze nu naast elkaar in de tram komen te zitten of niet?

Het zou best waar kunnen zijn, zo’n clubje mensen dat elkaar opbelt. Zou ik mij ook bij deze geheimzinnige club kunnen aanmelden? Zijn er ergens inschrijfformulieren verkrijgbaar? Ik zie het al helemaal voor mij. Een speciale website, misschien wel www.belmeop.nl genaamd, waar iedereen zich gratis kan aanmelden. Uiteraard gesponsord door een grote telefoonmaatschappij.

Geen carpool maar belpool. Meld je via internet aan. Geef je voornaam, mobiele nummer, reistijden en eventueel je interesses op, door het digitale inschrijfformulier in te vullen. Je krijgt dan direct een lijstje met mensen op je scherm te zien die je tijdens je saaie trein-, bus- of tramreis kunt bellen. Dat lijstje kun je heel makkelijk uitprinten, zodat je het ook nog eens mee kunt nemen. Het is eigenlijk een moderne variant van de inmiddels allang weer verdwenen praten-met-z’n-tienen-tegelijk babbelboxen van vroeger.

Zou het werkelijk waar zijn? Ik zie dat mijn buurvrouw haar gesprek alweer beëindigd heeft. Ik formuleer een vraag, kijk haar aan en wil haar aanspreken, maar zwijg beschaamd als ze mij heel even vermanend aankijkt, houterig opstaat en vervolgens snel de tram uitbeent.

Teleurgesteld besef ik dat er geen sprake kan zijn van een clubje, maar dat er iets veel eenvoudigers aan de hand is. De mensen die tegenwoordig met de tram reizen, of met het openbaar vervoer in het algemeen, willen gewoon niet praten.

Of althans niet met mensen die ze kunnen zien, mensen die ze kunnen aankijken. Door krampachtig aan de telefoon te blijven hangen, proberen ze te voorkomen dat ze met iemand anders in de tram moeten gaan praten. Bijvoorbeeld met de vreemdeling die naast ze heeft plaatsgenomen.

Vlak voordat ik op mijn bestemming ben aangekomen en aanstalten wil maken om op te staan en uit te stappen, concludeer ik dat de enige die nog wel met mij wil praten, mijn eigen mobiele telefoon is.