Het is zondagmiddag. Tijd voor een ritje met de nieuwe tuut. Maar waarheen? Dan gaat de telefoon. Het is mijn schoonmoeder en meteen is het doel bepaald. Bij haar thuis aangekomen zit ze als een zielig pietje in haar stoel, een beetje nerveus ook. Ze heeft ons gebeld omdat ze duizelig is geworden en last heeft van hartkloppingen.
Elvira voelt aan haar pols en stelt voor de dokter te bellen. ‘Kan het niet tot maandag wachten?’ vraag ik aarzelend. Tot ik haar pols voel. ‘Laten we meteen maar bellen.’ Ik ben geen dokter, maar volgens mij hoort een hart met enige regelmaat te kloppen en niet met horten en stoten als een slecht afgestelde motor bij een koude start.
Even later zitten we bij de weekenddokter. Schoonmoeder doet haar verhaal, dokter knikt. ‘Ik heb mijn diagnose al gesteld,’ zegt hij rustig. ‘Vertelt u eens, waarom heeft u niet tot maandag gewacht? Maar ach, ik zal meteen even naar uw hart luisteren.’ Hij luistert en neemt de bloeddruk op. Ondertussen sperren zijn ogen zich steeds wijder en wijder en wijder open. Hij kucht nerveus. ‘Ik stel voor dat u even langs het ziekenhuis gaat. Om precies te zijn naar de hartbewaking.’
Bij de spoedeisende hulp arriveren we tegelijk met een ambulance. Een brancard met een jongeman met een van pijn vertrokken gezicht wordt naar binnen gereden, gevolgd door zijn vriendin die een enorme sporttas meezeult.
Binnen aangekomen mag mijn schoonmoeder op bed plaatsnemen, omringd door een stapel geavanceerde apparatuur. Op een groot beeldscherm boven haar bed zijn bewegende lijntjes en cijfertjes in allerlei kleuren te zien. Rood overheerst valt mij op, evenals oorteisterende piep-, gong- en belsignalen die om de haverklap klinken.
Hartslag hoger dan tweehonderd, bloeddruk 140 over 240. Zou dat er soms mee te maken hebben? ‘Even wat bloed afnemen,’ zegt een verpleegkundige en rijdt vervolgens een karretje vol buisje de kamer in. Even later worden reageerbuizen vol bloed weggereden en ondertussen strompelt de jongeman samen met zijn vriendin en sporttas alweer richting schuifdeuren. Het wachten is op een taxi, de ambulance is inmiddels weer vertrokken.
Het valt mee. Het hart van mijn schoonmoeder is op hol geslagen, een soort paniekcentrum heeft het overgenomen omdat haar lichaam denkt een marathon aan het lopen te zijn. Het is met medicijnen te verhelpen. Geen levensbedreigende situatie dus en ook geen afwijking van het hart. Enkele dagen op de hartbewaking ter observatie is voldoende.
Terwijl een jonge knul in een hip trainingspak met zijn arm in het gips het ziekenhuis uitloopt, wordt mijn schoonmoeder naar een ander bed overgeheveld en naar de hartbewaking gereden. Op de gang klinken piepende geluiden en zie ik hoe een boom van een vent gekleed in een soort fitnesspak en met zijn been in het gips, zittende in een rolstoel voortgeduwd wordt.
Elvira en ik besluiten naar het huis van mijn schoonmoeder te gaan om wat spulletjes op te halen. We lopen voorbij een wachtkamer en plotseling valt mij op dat op een klein tafeltje een enorme stapel tijdschriften ligt. Allemaal voetbalbladen, op één exemplaar na, dat is een “algemeen” sportblad.
Terwijl we de koele avondlucht instappen zie ik in gedachten weer al die geblesseerde mannen lopen, strompelen en rijden. En ik moet denken aan de stapel voetbalbladen in de wachtkamer. Dan ineens snap ik het. Het is zondag en in dit ziekenhuis weten ze precies wat dat betekent. Want dan slaat Nederland massaal aan het sporten. Vandaag doet mijn schoonmoeder voor de verandering ook een keertje mee. Al liggende loopt ze een marathon.