Het is een beetje vreemd. De wereld staat weer stil (zie column Gejengel). Met angst en beven wacht ik af of er nog een nieuwe aanval van duizelingen volgt. Tot nu toe krijg ik ze ’s nachts en houden ze één à twee dagen aan. Minimaal één dag is daarna nodig om bij te komen. Dan voelt mijn hoofd aan als een vissenkom gevuld met blubberwater dat met een mixer in de hoogste stand lekker door elkaar wordt geroerd.
Ik geef eerlijk toe dat het een aandoening is van niks. Er bestaan veel ergere kwalen en ziekten. En toch zit ik er maar mee. Ik word er zo immobiel van als ik weet niet wat. In ieder geval heb ik besloten om de eerste tijd niet met de auto naar het werk te gaan.
Zo’n aanval komt altijd razendsnel op, volledig vanuit het niets. Ik moet er niet aan denken dat ik op zo’n moment in de auto zit. Levensgevaarlijk. Eerder beschreef ik al dat de hele wereld dan op hoge snelheid rondjes om mij heen draait.
Ook heb ik gemerkt dat alleen al de angst voor een nieuwe aanval voldoende kan zijn om een snufje misselijkheid en een lichte vorm van de sensatie die ik tijdens duizelingen in mijn hoofd voel (en die helaas niet goed is te omschrijven) op te roepen.
Pure suggestie, ik weet het, maar zolang het natuurgetrouw wordt ingebeeld, kan het wellicht een kettingreactie veroorzaken als ik ook nog eens in een hobbelende auto zit (mijn auto is prima in orde hoor, nu de Amsterdamse wegen nog). Dus dat wordt strippen de komende tijd. Strippenkaarten wel te verstaan!
Maar goed. Eerst de komende dagen maar eens afwachten. Want afgelopen nacht had ik een lichtere variant. Een uurtje na opstaan ebde die gelukkig snel weer weg. Dus in feite ben ik nog niet eens een etmaal helemaal zonder duizelingen geweest. En dat is en blijft toch altijd nog stap één.