Wij mensen hechten sterk aan de dingen om ons heen. Ik bedoel niet dat wij bepaalde voorwerpen nooit meer willen kwijtraken, maar doel puur op de manier waarop wij ze ervaren. Het uiterlijk, het gevoel dat een aanraking ons geeft, het geluid dat het maakt, de geur ervan.
Dit alles zit in ons hoofd verweven, een vreemde mengelmoes die wij “ervaring” noemen. Mijn column “Geur en geluid van foto’s” eindigde ik met de opmerking dat er nog enkele kleine aanpassingen nodig zijn om twee van mijn collega’s de overstap naar een digitale camera te laten maken: de geur van een doka en het gezoem van een diaprojector. Aanpassingen die misschien vergezocht lijken, maar dat heus niet zijn.
Vooral in computerprogramma’s kun je zien dat wij proberen vast te houden aan oude (denk)beelden. We proberen krampachtig allerlei nieuwigheden op hun ouderwetse equivalent te laten lijken. Zo ziet een programma waarmee we MP3-bestanden afspelen er vaak nog net zo uit als een echte, tastbare high-end stereotoren. Compleet met display, schuifjes en knopjes. Er zitten zelfs pootjes onder de op het beeldscherm getekende stereoset. Op zich leuk, want mensen die zich zo’n dure toren nooit hebben kunnen veroorloven, hebben die nu ineens wel in huis, hoewel slechts in digitale vorm als computerprogramma.
Als we iets weggooien, verschijnt er een prullenbak in beeld. Documenten zien eruit als velletjes papier. Opslaan doen we in een archiefkast. E-mail ziet eruit als een enveloppe, met een klein vierkantje op de plaats van de postzegel. Vergroten doen we met een loep. De geluidskaart wordt voorgesteld door een luidsprekertje. En ga zo maar door.
We bouwen maar wat graag de realiteit na, in al zijn facetten. Geen detail wordt hierbij over het hoofd gezien, we gaan daar heel ver in. Sommige digitale camera’s bootsen bij het maken foto’s het geluid van een spiegelreflexcamera na. Zinloos en overbodig, maar waarom wordt het dan toch ingebouwd? Vanuit technisch oogpunt is het volstrekt nutteloos, maar gezien vanuit de mens? Het geeft een vertrouwd gevoel. Alsof we nog steeds onze oude, vertrouwde spiegelreflex in handen hebben.
Dat we de realiteit nabouwen is niet eens zo verwonderlijk. Het echte leven is immers ons grote voorbeeld. Wat ik echter heel vreemd vind, is dat zelfs onvolkomenheden worden nagebouwd. Al vanaf het Commodore 64 tijdperk verbaas ik mij daar enorm over.
Neem spelletjes. Niet zelden wordt de score op een gesimuleerd zeven-segments-display of een dotmatrix getoond (bij een zeven-segments-display bestaat een cijfer uit oplichtende streepjes, bij een dotmatrix uit puntjes – zie een rekenmachine, videorecorder, of LCD klokje).
Dit ondanks de tergend hoge resolutie van hedendaagse computerschermen. De elementen of dots die niet gebruikt worden in de getoonde cijfers, zijn op wat oudere displays vaak toch nog een beetje zichtbaar. Het rare is, in spelletjes doen ze dat dus ook! Maar waarom?
Bij een écht display is het niet te voorkomen, maar in een computerprogramma wordt het speciaal geprogrammeerd! Het is een tekortkoming, een fout, en dus zou ik verwachten dat programmeurs dat juist achterwege zouden laten.
Mogelijk vraag je je af waar ik mij druk om maak, maar het is gewoon iets dat mij opvalt. Vandaar ook dat het wat mij betreft helemaal niet zo vreemd is, om de makers van Photoshop te vragen de geur van ontwikkelaar, de geur van fixeer én het geluid van een zoemende diaprojector toe te voegen. Sterker nog, het is vreemd dat niemand daar nog aan gedacht heeft.