Geplaatst op

Column: Stukjes vogel

Het is de dag na Krickebeen (column Kabouter Krickebeen), tevens de laatste dag voor de vakantie. Ik heb mijn dubbelloops jachtgeweer bij mij, maar de Aalscholver is zo verstandig zich niet te laten zien. De lantaarnpaal ziet er vandaag voor het eert sinds tijden verlaten uit.

Ik nader mijn werk via racecircuit Arena. Dat is een brede weg die onder het enorme gevaarte van voetbalclub Ajax door loopt. Je mag er vijftig, maar meestal rijdt men hier vijftig te hard. Zo ook vandaag, om half zeven in de morgen, scheurt een auto mij voorbij. Onbegrijpelijk. Hoe kan iemand op dit tijdstip nou haast hebben? Ik kan het niet bevatten dat rond deze tijd, op de A9 en op dit racecircuit, regelmatig automobilisten hypernerveus achter mijn auto zitten te dringen.

Plotseling duikt de auto vol in de remmen en begint wild heen en weer te slingeren.

Snelheidscontrole op dit vroege uur, vraag ik mij verbaasd af?

Dan ineens doemt een vogel op. Volledig in paniek schiet het vlak voor de wielen van de snelheidsduivel voor mij tevoorschijn. Het beestje trippelt, rent, hinkelt en fladdert, zijn dunne nek zo ver mogelijk vooruit gestoken, en redt de oversteek nog maar net.

Helaas wordt dit beestje gevolgd door stukken en flarden van een andere, veel minder fortuinlijke soortgenoot. Onherkenbare delen van deze vogel zijn door de harde klap de lucht in geslingerd. Geplet, vermorzeld en in stukken gereten door het rechtervoorwiel dat er precies overheen walste.

De vogel die het wel gered heeft slaakt een erbarmelijk gekrijs, draait zich abrupt om en rent ogenblikkelijk terug naar zijn geplette maatje. Daar is nog maar weinig van over. Ik word misselijk en het bloed trekt uit mijn gezicht.

Zouden het man en vrouw, vriend en vriendin, of zomaar maatjes of reisgenoten zijn geweest? Het jammerlijke gekrijs van het levende beestje geeft aan dat het heel goed beseft wat er is gebeurd. Dat maakt het voor mij nog moeilijker.

Wij mensen maken onszelf wijs dat vogels en dieren dom en ongevoelig zijn. Velen van ons geloven nog steeds het fabeltje dat vissen geen pijn voelen omdat ze koudbloedig zijn. Arme vogel, die nog steeds panisch tussen de passerende auto’s doorrent.

De echo van zijn ijselijke noodkreet galmt nog na in mijn hoofd. Ik voel een onbeheersbare woede. Als ik echt een jachtgeweer had, zou ik met plezier de banden en velgen onder die auto vandaan blazen.

Een klein weerloos vogeltje, zomaar zinloos tegen het asfalt platgedrukt, terwijl afgerukte stukjes vogellijf er in een ruwe kring omheen liggen. Als de auto minder hard had gereden, bijvoorbeeld vijftig, dan had remmen nog zin gehad. Nu was het alleen maar symbolisch, om de chauffeur het gevoel te geven dat hij gedaan heeft wat hij kon. AL was het eerder een schrikreactie, een reflex.

De auto stopt niet, maar gaat er als een speer vandoor. Hij zal wel wat belangrijks te doen hebben, zo vroeg om half zeven in de ochtend.