Geplaatst op

Column: Sukkels

‘Sukkel!’

De metro rijdt het station binnen, stopt en de deuren gaan schokkend open. Ondertussen leun ik tegen een metalen stang in het halletje. Een jongen met een rugzak in zijn hand maakt aanstalten om de metro uit te stappen, maar een wat oudere man die op het perron staat verspert zijn doorgang.

De jongen wurmt zich de metro uit en raakt de man daarbij opzettelijk met zijn rugzak. ‘Sorry hoor meneer,’ zegt de jongen ietwat spottend.

De man reageert opmerkelijk fel: ‘Je ziet me toch staan, kijk dan ook uit.’ Hij stapt de metro in. ‘Sukkel!’ roept hij de jongen nog achterna. De man passeert mij en neemt plaats, met zijn aktetas stevig tegen zijn buik geklemd. De metro vertrekt, op weg naar het volgende station.

Ik verbaas mij over de minderwaardige toon waarmee dat ene woord daarnet werd uitgesproken: sukkel. Zou de man die nu chagrijnig uit het raam zit te staren zoveel beter of slimmer zijn dan die jongen? Is een vluchtige aanraking voldoende reden om af te leiden dat iemand een complete mislukking is? En dat allemaal terwijl de jongen de kans niet kreeg om uit te stappen en daarom expres de door hem benodigde ruimte nam? Uitstappende passagiers gaan voor instappende passagiers, of vergis ik mij.

Toch kan ik het gedrag van de man een beetje verklaren. In het korte moment dat hij mij passeerde, op weg naar het bankje waar hij nu zit, ontmoetten onze ogen elkaar een kort moment. Naast de woede van het moment zag ik ook iets anders. In enkele korte flitsen zag ik de man tijdens zijn jaren op de middelbare school.

Twee oudere jongens versperden zijn weg bij de uitgang van een lokaal en terwijl hij zich angstig langs de twee probeerde te wurmen, hielden ze hem bruut tegen. Na wat getreiter en geduw gaven ze hem onverwacht een zet, zodat hij languit in de gang terechtkwam. ‘Sukkel!’ riepen de twee hem toe.

Andere klas- of schoolgenootjes hadden het juist weer op zijn spullen gemunt. Zijn etui, zijn schooltas, noem maar op. Regelmatig moest hij proberen zijn eigendommen terug te pakken, rennend van tafeltje naar tafeltje, terwijl klasgenoten zijn pen of agenda kris kras door het lokaal naar elkaar gooiden. Regelmatig kwam zijn schooltas op het dakje van de fietsenstalling terecht, waar hij hem alleen met veel moeite weer vanaf kon halen.

Het was een spervuur aan herinneringen die ik in korte tijd aan mij voorbij zag trekken. Verbaasd staar ik een tijdje uit het raam. Nog voor we het volgende station binnenrijden bedenk ik mij iets. Het besef komt met een schok. Was het wel de man met zijn aktetas die ik zojuist voor mijn geestesoog zag? Aangezien ik geen gedachten of herinneringen van een ander kan zien of lezen, ik ben nu eenmaal geen helderziende, zou er weleens iets anders aan de hand kunnen zijn.

Hoewel ik de blik in zijn ogen daarnet duidelijk herkende en onmiddellijk thuis kon brengen, zouden het best wel eens mijn eigen herinneringen geweest kunnen zijn. Herinneringen aan mijn schooltijd. Misschien bestonden er meer sukkels dan ik tot nu toe had vermoed.