Terwijl ik een koffer het huis in zeul, wordt mijn aandacht getrokken door een irritant knipperend rood lichtje in de hoek van de kamer. Goh, er heeft iemand gebeld. Voor mij. Maar wie wil mij nou spreken? Welnu, dat is eenvoudig te achterhalen. Want die telefoons van tegenwoordig onthouden alles. Zo leer ik dat er in korte tijd maar liefst twaalf keer is gebeld.
Een keertje door Liang, enkele uren later gevolgd door Liang, de dag erna ’s middags door Liang en ’s avonds laat nog door ene Liang. Kort samengevat: dat is twaalf keer Liang. Een waar salvo aan telefoontjes. Het lijkt wel spam. Ik bel hem meteen maar op, want als de eindredacteur van het blad SF Terra zoveel moeite doet om mij te spreken, moet daar een dringende reden voor zijn.
‘Liang.’
‘Kees.’
Dan blijft het even stil. Tot ik besef dat twaalf keer geen gehoor krijgen voldoende reden is om Liang Koh een korte toelichting te geven. ‘Ik hijg zo omdat ik met een loodzware koffer in mijn handen sta. Nee, Elvira heeft mij niet het huis uitgezet, ik kom net terug van vakantie. O en je moet niet denken dat een knipperend “Liang” op mijn nummermelder aanleiding is om stilletjes in een hoekje weg te kruipen tot de telefoon weer zwijgt. Ik was echt niet thuis.’
‘O.’ Weer een korte pauze. ‘Ja, het is eigenlijk niet meer nodig. Ik heb het al opgelost.’
‘Opgelost?’ vraag ik verbaasd.
Liang heb ik een keer bij toeval ontmoet. Tijdens het door mij en vele anderen gehate voorstelrondje aan het begin van een cursus TCP/IP, vertelde ook Liang iets over zichzelf. Waaronder: ’Ik houd mij bezig met Science Fiction.’
Dat komt mooi uit, dacht ik meteen, want ik was naarstig op zoek naar mensen die konden bevestigen dat ik beter wat anders kon gaan doen dan schrijven.
In een van de pauzes sprak ik hem aan met de gevleugelde woorden ‘ik hoor dat je fan bent van Science Fiction.’ We kwamen aan de praat en ik vroeg hem of hij mijn eigen brouwsels wilde lezen. Dat vond hij prima en als tegenprestatie zou hij voor mij wat bladen meenemen. Raar maar waar, een uitermate boeiend onderwerp als TCP/IP verdwijnt op zo’n moment ineens heel ver naar de achtergrond.
De volgende dag gaf ik Liang een bundeltje verhalen. Elk verhaal had ik netjes in een thermisch mapje gebonden, dat staat wel zo netjes. Liang gaf mij een stapeltje bladen en verdeelde een nog dikkere stapel over de andere cursisten. Niet veel later vertelde hij eindredacteur te zijn van dit blad genaamd SF Terra.
Als er een goed verhaal tussen mijn hersenspinsels zat, wilde hij dat graag publiceren. Nou, daar had ik wel oren naar en niet veel later stond mijn korte verhaal “Vleugellam” in SF Terra.
Zo vlak na mijn vakantie vertelt Liang mij over de telefoon dat het volgende nummer van SF Terra een artikel over de remake van “The Time Machine” van Orson Wells zal bevatten. Het lijkt hem leuk om mijn verhaal “Het Kistje” in datzelfde nummer op te nemen. Dat gaat namelijk ook over tijdreizen. Ik vind het een uitermate goed idee en aardig ook dat hij mij twaalf keer belde om dat te vertellen.
‘Ik belde je omdat ik een probleempje had, maar dat is inmiddels opgelost. Ik had namelijk alleen de papieren versie, het mapje dat je mij tijdens die cursus gaf.’
‘Nou, dan stuur ik je toch een Word document,’ bied ik kordaat aan.
‘Nee, dat is niet meer nodig. Ik heb het nu wel digitaal. Na anderhalve dag tikken.’
‘Heb je anderhalve dag zitten tikken om mijn verhaal te kunnen publiceren!’ roep ik vol ontzag. Ik begin te glimmen van trots. Dat iemand de moeite neemt om mijn verhaal, een van de langste korte verhalen die ik ooit heb geschreven (ongeveer 8.000 woorden), helemaal vanaf scratch in te tikken. Dat zegt toch wel wat.
‘Nee, ben je mal! Dat ga ik niet doen. Dat heeft iemand anders voor me gedaan.’