Geplaatst op

Column: Zet maar ergens neer

Even een boodschapje doen, een filmpje (fotorolletje) bij de Hema halen. Is gebeurd in vijf minuten. Weg oversteken, naar binnen lopen, een paar zinnetjes over en weer, betalen en weer terug. Helaas zit het leven niet zo eenvoudig in elkaar. De meeste tijd gaat zitten in het zoeken naar een werkende parkeerautomaat. Waarom ik al die moeite neem? Als je wel eens naar ‘Wielklem & Co’ kijkt, snap je het wel.

Er zijn verdacht veel vrije parkeerplekken in het anders zo drukke straatje naast de Hema. Ik parkeer vlak naast een automaat, da’s wel zo efficiënt. Ik grabbel in mijn jaszak, pak een glimmende munt en reik naar de gleuf. Mijn oog valt op een zenuwachtig knipperend rood ledje. Kapot. Dan maar de automaat aan de overzijde van de weg. Buiten werking. Dan die in de zijstraat. Kaduuk.

Dan maar naar de Hema zonder huur te betalen. Een vluchtige blik op enkele autoruiten leert mij dat meer mensen vandaag onbetaald staan en ik heb sowieso maar vijf minuten nodig. De parkeerwachters helaas minder, blijkt zodra ik terugkom en er twee zie lopen. Nooit zie ik ze als ik betaal. Nu lijkt er een alarmbel te zijn afgegaan.

Eén parkeerwachter staat uitgerekend naast mijn auto met een notitieboekje, het kan ook een bonnenboekje zijn, in de hand. Ach, het zijn ook maar mensen, ik leg het gewoon even uit. ‘Dus als een ander in het water springt, springt u er achteraan?’ antwoordt hij als ik vertel dat de automaten stuk zijn en de auto’s om mij heen ook niet betaald hebben.

Goh, dat zinnetje heb ik sinds de lagere school niet meer gehoord, maar ik ben zo verstandig dit niet hardop te zeggen. Laat staan het antwoord dat daar steevast op werd gegeven – je kent het vast wel.

Hij legt mij uit dat als de automaten niet werken, ik niet mag parkeren. ‘Staat op de automaat,’ zegt hij. Je gelooft het nooit, maar de man heeft nog gelijk ook. Het staat er echt op! Zonde van al die vrije ruimte. Is er eindelijk plek, moet je alsnog doorrijden.

Ik vertel dat mijn muntje door de automaat wordt uitgespuugd. ‘Dat kan niet.’

Bereidwillig loopt hij met mij mee naar de automaat aan de overkant. Mijn muntje kiest inderdaad de sluiproute van inwerpgleuf naar uitwerpbakje. ‘Dan nemen we gewoon deze,’ zegt hij, terwijl hij een eigen muntje pakt. ‘Ho, ho!’ wil ik roepen, ‘dat is vals spelen.’ Want ik ben bang dat zijn muntje wel werkt. Gelukkig voor mij komt ook zijn munt er meteen weer uit rollen.

Hij is overtuigd van mijn goede bedoelingen en laat mij gaan, zonder bekeuring. Voor deze keer. Ik weersta de verleiding om te zeggen dat ik blij ben dat ik niet in het water ben gesprongen, want dan was ik net als vele anderen weggereden omdat de automaat niet werkt. Maar nee, dat zeg ik dus niet. Je moet het geluk niet tarten.

Wel denk ik terug aan mijn eerste baantje, ergens in 1985. Ik reed met een collega mee naar Amsterdam, naar een computerbedrijfje ergens in het drukke centrum. Geen parkeerplek te vinden en overal éénrichtingsverkeer.

We dwaalden steeds verder af van waar we moesten zijn. Eindelijk waren we bij een kruising vlakbij ons doel. Mijn collega vroeg aan een toevallig passerende agent waar we konden parkeren. Dat konden we hier nergens, zei hij.

‘Nou, dan zet ik hem wel op de kruising,’ zei mijn collega.

‘Dat is goed,’ zei de agent. ‘Als je de alarmlichten maar aanzet.’

Heel gek, maar de wereld leek toen veel vriendelijker dan tegenwoordig. Hoe zou dat komen?

In ieder geval heb ik mijn oog nu laten vallen op dé perfecte plek in de buurt om gratis mijn auto te stallen. Het wel wat langer lopen naar de Hema, maar echt stukken voordeliger.

Er staat namelijk al ruim anderhalve week een auto op een zeer riante plek, en waar normaalgesproken helemaal niemand parkeert. Te weten: het lapje gras middenin een rotonde, dat stukje loze ruimte midden tussen de rijbanen. Daar staan geen parkeerautomaten en dus zijn er nergens parkeerwachters te bekennen. Ideaal.

Het zou zomaar de auto van mijn vroegere collega kunnen zijn. Niet weggesleept, geen wielklem, geen bonnetje. Hij is zelfs niet opengebroken.