Laura (7) heeft in de tuin een stel sprinkhanen gevangen. Of krekels. Het zijn in ieder geval beestjes met lange poten en ze springen weg voor je er erg in hebt. Ze heeft ze alle drie in een plastic bekertje gestopt en er cellofaan overheen gespannen vanwege het gevaar van hoogspringers.
‘Maar stikken ze dan niet?’ vraag ik haar, bezorgd als ik ben om het leed van kleine diertjes. Nou ja, behalve dan als het om spinnen of muggen gaat, die rooster ik meedogenloos op de elektrische vliegenmepper. ‘Nee,’ zegt mijn meisje van zeven, terwijl ze mij aankijkt alsof het allemaal zo vanzelfsprekend is: ‘Want ik heb bovenin een gaatje geprikt.’ Ik kan niet anders dan beamen dat ze dat slim heeft opgelost.
’s Avonds wil ik de beestjes vrijlaten. ‘Nee!’ roept Laura resoluut. ‘Oma moet ze morgen ook zien.’ ‘Denk je dat ze dan nog leven?’ vraag ik mij hardop af. ‘Natuurlijk, ik heb er lekker eten bij gedaan.’ Inderdaad, op de bodem van het bekertje ligt een heerlijk vers blaadje. Nog geheel intact, etenstijd is in sprinkhaantjesland blijkbaar nog niet aangebroken.
Behulpzaam klem ik het bekertje stevig in de parasolopening van de tuintafel, want er is slecht weer voorspeld. ’s Nachts gaat het inderdaad flink waaien en er valt een fikse bui, maar gelukkig staat het bekertje ’s morgens nog steeds fier rechtop. Nog voordat ik het oppak, valt mijn oog op de kruiwagen achterin de tuin. Er staat een flinke laag water in. Het bekertje voelt trouwens ook wat zwaar aan…
Oei. Het levensreddende luchtgaatje in het cellofaan blijkt ook een keerzijde te hebben. Het bekertje is volgelopen met regenwater! Het blaadje doet dienst als Ark van Noach. Althans, voor één sprinkhaan. De rest van het gezelschap heeft de watersnoodramp helaas niet overleefd. Ik laat het beestje vrij en de twee stoffelijke overschotten moffel ik snel weg.
Even later vertel ik Laura wat er is gebeurd. Alleen klampen in mijn versie van het verhaal drie moedige beestjes zich aan het hevig deinende blaadje vast. Daarom moest ik ze wel vrijlaten, nog voordat oma ze heeft kunnen zien. Ik kijk snel naar de grond op het moment dat Laura zegt: ‘Gelukkig maar! Ik zou niet willen dat ze waren verdronken.’